De Vlamingen en de Gentsche tentoonstelling.
Over enkele dagen zal op 500.000 exemplaren, waarvan 300.000 in België en de overige 200.000 over heel het Nederlandsch taalgebied, buiten België verspreid zullen worden, een vlugschrift het licht zien, dat, onder den titel welke aan het hoofd van deze kronijk staat, zal leeren welken harden strijd de Vlamingen weer te voeren hebben om te verkrijgen, dat hun taal- en hun volksrecht geëerbiedigd worde bij een onderneming, die, hoe internationaal van aard zij ook moge zijn, toch op touw wordt gezet in het hartje van Vlaanderen, in de zoo bij uitstek Vlaamsche Arteveldestad: n.l. de Wereldtentoonstelling te Gent in 1913.
Om alle misverstand, dat het gevolg kan zijn van onwetendheid of van kwade trouw, te voorkomen, dient het van het begin af aan te worden gezegd, dat het hoegenaamd de bedoeling niet is van de Vlamingen om aan die tentoonstelling een uitsluitend Vlaamsch karakter te geven. Zij beseffen heel goed, dat het geen Vlaamsche, maar een internationale tentoonstelling is em vinden het niet meer dan billijk, dat de verschillende volkeren, die er deel aan zullen nemen, zooveel mogelijk in hun eigen taal zullen toegesproken worden. En juist daarom achten zij het niets anders dan natuurlijk dat men zich ook tot de Vlamingen, op wier bodem de tentoonstelling wordt ingericht, in hun eigen taal zal wenden, en dit met des te meer reden, omdat die tentoonstelling, alhoewel een bijzondere handelsonderneming, toch onder de hooge bescherming van de Belgische regeering staat, door deze niet slechts zedelijk, maar ook stoffelijk met een toelage van 7.590.000 francs gesteund wordt. Indien het dus al een bewijs van hoffelijkheid van wege de inrichters der tentoonstelling ten opzichte van het Vlaamsche volk zou zijn, om het gevoel voor stam en taal van dit volk, om zijn besef van trots en waardigheid in geenen deele te kwetsen, zelfs als die onderneming van zuiver privaten aard was, dan is het in het onderhavige geval, nu de tentoonstelling een officieel kenmerk draagt, een plicht voor die inrichters om aan de Vlamingen de voldoening te geven, waarop zij als volk aanspraak mogen maken; dan hebben de Vlamingen zelf het recht om die voldoening te eischen, daargelaten nog dat het in het belang van die handels onderneming is om zich te hullen in een atmosfeer van sympathie en alles te vermijden wat die sympathie zou kunnen afwenden.
De handelwijze echter, zoowel van het inrichtings-comiteit der tentoonstelling als van de Belgische regeering ten opzichte der Vlamingen, is tot nog toe niet geschikt geweest om dien stroom van sympathie sneller te doen vloeien. Wel integendeel! En het is altijd een gewaagde zaak om zich schrap te zetten tegenover een volk dat zijn recht vraagt en dat vast besloten is tot het uiterste te gaan op den weg der wettelijkheid, om dit recht te verkrijgen.
Daarom is tot stand moeten komen het ‘Vlaamsch Comiteit voor de tentoonstelling te Gent in 1913’, waarvan de werking onder de flinke, degelijke leiding gesteld werd van het nog zoo jonge, maar toch al krachtige ‘Vlaamsch Handelsverbond’. Sedert den 21sten April 1912, waarop, onder het voorzitterschap van den heer Leo Meert, te Gent de eerste algemeene vergadering van de vereenigingen en de personen, die hun toetreding gezonden hadden, gehouden werd, tot op den dag van heden is er heel wat werk verricht. In een vertoog werden enkele weken later aan het bestuur van de tentoonstelling de verlangens van het Vlaamsche volk kenbaar gemaakt, dat eenerzijds vroeg dat zijn taal overal zou worden erkend en anderzijds dat ook zijn stoffelijke belangen niet over het hoofd zouden gezien worden. Z.M. Koning Albert, tot wien het comiteit zich gewend had om zijn ondersteuning in dezen te verkrijgen, antwoordde, dat hij het verzoek, om aan de beide landstalen geen afbreuk te doen, met bijzonderen nadruk bij het bestuur van de tentoonstelling had doen aanbevelen.
Door den voorzitter van dit bestuur, den heer Cooreman, werd in een samenkomst aan het Vlaamsch Comiteit beloofd, dat al de punten betreffende het taalgebruik in hoogergenoemd vertoog vervat zouden nageleefd worden, en dat daarvan schriftelijke bevestiging zou worden gezonden. Daaraan werd echter niet voldaan en op een dringend verzoek van het Comiteit, antwoordde het bestuur met een diplomatische ontwijking, met een doekje voor het bloeden, trachtende de leiders van de beweging met een kluitje in het riet te sturen. Het Comiteit echter liet zich niet bedotten, verlangde van het bestuur naleving van het door zijn voorzitter beloofde en stelde een ultimatum. Daarop werd geantwoord, brutaalweg, met een afbreking der onderhandelingen.
Intusschen had het Comiteit zich ook tot den eersten Minister, den heer De Broqueville, gewend en tot den heer Hubert, Minister van Arbeid en Nijverheid, om door hen te worden ontvangen. De heer De Broqueville liet vijf brieven onbeantwoord, alvorens hij het gevraagde onderhoud toestond. Maar noch hij, noch Minister Hubert ontvingen de afgevaardigden persoonlijk; zij lieten die zorg over aan hun secretaris en hun kabinetsoverste. Het onderhoud met den laatsten werd, ten gevolge van het optreden van dezen hoogen ambtenaar, op een alles behalve vriendelijken toon gevoerd. De afgevaardigden van het Vlaamsch Comiteit hebben maar één ongelijk gehad; en wel dat zij het onderhoud aanvaard hebben. Zij hadden gevraagd om met de Ministers te spreken en niet met de ambtenaren, hoe hoog geplaatst dezen dan ook mochten zijn. Maar zij hadden in ieder geval de overtuiging opgedaan dat het verzet van het bestuur der tentoonstelling in de verfranschte ministerieele kringen gesteund werd. De heer De Broqueville, in een schrijven van 23 Augustus j.l., verschool zich achter het voldongen feit, bewerende dat de verbintenis door het tentoonstellingsbestuur met de regeering aangegaan, afgesloten was en dat het niet mogelijk was om nieuwe voorwaarden, door het kontrakt niet voorzien, op te leggen. Een belofte, dat hij opdracht zou geven aan het regeerings-commissariaat bij de tentoonstelling om de tweetaligheid te eerbiedigen, werd weldra door de praktijk gelogenstraft.
Intusschen groeide de belangstelling van het Vlaam-