waarvan de bijeenkomsten terzelfdertijd de algemeene vergaderingen uitmaken, het zwaartepunt van de Nederlandsche Congressen. En dezen keer was het des te merkwaardiger, omdat zoo wat alle onderdeelen van den Groot-Nederlandschen stam vertegenwoordigd waren en hun belangen hebben bepleit. De heer Lodewijk de Raet zette de redenen uiteen waarom de Vlamingen de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool vragen, een zeer wetenschappelijk betoog, waarvan de verschijning met belangstelling te gemoet wordt gezien; de heer Leo Meert kantte zich, in een levendige rede, tegen de bestuurlijke scheiding van België; Ds. H.S. van Broekhuizen, uit Pretoria, vertelde, op een innig ontroerende wijze, van het ontstaan der Zuid-Afrikaansche letterkunde, geboren te midden van den strijd van de Afrikaners voor hun onafhankelijkheid; Dr. Engelenburg, eveneens uit Pretoria, handelde over onderwijstoestanden in verband met de taal in de Unie van Zuid-Afrika; Z. Exc. oud-Minister D. Fock, uit Den Haag, die lange jaren in Oost-Indië verbleven heeft, die ook Gouverneur van Suriname geweest is en het Departement van Koloniën beheerd heeft, sprak op eenvoudig-aantrekkelijke wijze over Stambelangen in Nederlandsch-Indié; Dr. Marten Rudelsheim wees op het gebrek aan nationaal gevoel waarmee zooveel Nederlanders en Vlamingen behept zijn; mejuffr. Baelde, onder-voorzitster van het A.N.V., bracht verslag uit over de werking van dit Verbond in de laatste tijden. Het A.N.V. had van de gelegenheid gebruik gemaakt om zijn uitstalling, waarmee het zoo aanschouwelijk in 1910 te Brussel had uitgepakt, ook tijdens het Congres op te stellen, terwijl door de zorgen van de afdeeling ‘Opvoeding en Onderwijs’ een tentoonstelling van Nederlandsche schoolboeken was ingericht.
In dit kort overzicht de namen opgeven van al de personen, die in het Groot-Nederlandsche Rijk op een of ander gebied een rol vervullen en die op het Congres aanwezig waren, is niet mogelijk; maar personen, die goedklinkende namen droegen trof men er aan en door hen werden behartenswaardige gedachten gewisseld.
De uitslag van een Congres is niet zoo dadelijk merkbaar; want men heeft goed moties aan te nemen, wenschen te uiten, besluiten neer te leggen, dat alles werkt weinig uit. Het is in de geesten en in de harten, dat een Congres nawerkt en het is slechts heel langzaam, dat de daarin neergelegde indrukken naar buiten treden.
Men mag het doel van een Congres reeds bereikt achten, wanneer betrekkingen tusschen verschillende gedeelten van het Groot-Nederlandsche Rijk bewonende leden werden aangeknoopt, wanneer men elkander wat beter heeft leeren kennen, wanneer men iets vernomen heeft van elkanders idealen, van elkanders verzuchtingen en overwinningen, van elkanders strijd en doen en laten. Dit is op dit Congres in ruime mate geschied. Maar het laat zich aanzien, dat nog meer zal worden bereikt; een toenadering tusschen Noord en Zuid op muzikaal gebied, waarvoor in de afdeeling ‘Tooneel en Toonkunde’ een lans werd gebroken, schijnt te zullen plaats hebben, en als de verkregen inlichtingen juist zijn, dan zal weldra de Vlaamsche muziek die in Nederland over het algemeen zoo weinig bekend is en de Nederlandsche muziek, die het in Vlaanderen nog minder is, wederzijds de grenzen van haar land overschrijden; en wanneer, in een andere gedachtenreeks, Dr. J. Denucé de hem opgedragen en door hem aanvaarde taak om een bibliografie op te stellen van het oud kaartenkundig materieel over de Nederlandsche gewesten tot een goed einde brengt, dan zal ook daardoor een nuttig werk tot stand zijn gekomen.
Neen, waarlijk, de indruk bij dit Congres opgedaan is wel dat de Nederlandsche taal- en letterkundige Congressen nog niet uitgeleefd zijn. Integendeel! Nieuw bloed doorstroomt hen en dit nieuwe bloed is het uitvloeisel van het Groot-Nederlandsch bewustzijn dat in de laatste jaren, dank zij de werking van het A.N.V., op den voorgrond is getreden.
Foto van G.B.
De Keyzerlei te Antwerpen.
Cliché van de Stad Antwerpen.