Het Nederlandsch als zingtaal.
De bekende schrijver Bernard Canter heeft met onze beroemde zangeres mevr. Noordewier - Reddingius onlangs een vraaggesprek gehad.
Ziehier enkele brokken, die toonen dat niet al onze toonkunstenaars de eigen kunst als een Asschepoes behandelen:
‘Ik bleef van mijn 18e tot mijn 22e jaar onder Messchaerts leiding en zong op mijn 20ste jaar mijn eerste concert te Hoorn, in Messchaert's geboorteplaats. 'k Stond op 't programma als mej. A.R., leerlinge van 't conservatorium.’
‘Waart u niet zeer zenuwachtig?’
‘Neen, toen nog niet. Wel was ik verbaasd, dat ik nu werkelijk als concertzangeres zou optreden, want tot dien tijd had ik nog altijd geweifeld tusschen zangeres worden of zang-onderricht geven. Ik zong o.m. een aria uit “Die Schöpfung”, van Haydn en liederen van Cath. van Rennes. Want Messchaert liet mij ook Nederlandsch zingen.’
‘Meent u, dat het Nederlandsch als zingtaal geschikt is?’
‘Maar zeker. Ik zing 't liefst Nederlandsch en Duitsch. Die beide talen met dezelfde liefde.’
‘Men verwondert er zich zoo vaak over, dat Nederland thans keur van kunst op 't gebied der uitvoerende muziek geeft, maar nog te weinig scheppende muziek-kunst oplevert. Voelt u veel voor het werk der moderne Nederlandsche componisten?’
‘Zéér veel. En ik tracht ernaar hun in hun zwaren strijd te steunen en te helpen. Helaas vind ik nog niet altoos de medewerking, die ik zoo gaarne zou willen hebben. Het is voorloopig nog het publiek in Nederland, dat zich verzet. Zoo heb ik te Utrecht een concert gegeven, met een programma met liederen van Von Brücken Fock, Zweers en Diepenbrock. Ik had niet meer dan een succes d'estime. Te Leiden waar ik een concert wilde geven, gewijd aan werk van dezelfde Nederl. componisten, kon het niet doorgaan, omdat de menschen, toen zij het programma zagen, geen kaarten wilden koopen. Er waren slechts 50 plaatsen genomen. Een jaar te voren, toen ik een Schubert-Brahms-avond gaf, was de zaal geheel bezet en was mij juist door de critiek een avond aan Nederlandsche componisten gewijd, gevraagd.
Ik ben er wel door ontmoedigd, ja, zoo moedeloos gevoelde ik mij, dat ik er over peinsde, niet meer zóó op te treden. Maar dat vond ik nu weer onrechtvaardig jegens de minderheid, die mij bij mijn pogingen voor de Nederl. muziek baan te breken, steunt, en ook hier zegt de hoedanigheid véél meer dan de hoeveelheid. Diepenbrock zei mij, “u geeft opeens te veel Nederlandsche muziek. Zet u de Nederlanders tusschen de anderen.” Hoewel ik nu niet van schipperen houd, dat ligt niet in mijn aard, ben ik er toch toe overgegaan en mevr. De Haan volgt denzelfden weg. Zoo hopen wij samen dan toch het Nederlandsche publiek er toe te brengen, de muzikale kunst van eigen bodem te leeren waardeeren.’
* * *
De heer C. van der Linden, heeft in De Muziekbode, waarvan hij hoofdredacteur is, een zestal artikelen geschreven over De Nationale Opera, waarvoor hij zelf zooveel heeft gedaan. In die artikelen heeft hij o.m. het Nederlandsch als zingtaal in bescherming genomen.
Hij schrijft: ‘Onze taal leent zich voor den zang uitstekend en moge het Italiaansch en wellicht ook het Fransch een voorrang genieten, zeker wint onze taal het in geschiktheid boven 't Duitsch’, en verder: ‘hebben wij onze g, ch, sch, schr enz., de Duitschers hebben hun schl, schm, schn, schr, schw, pfl enz.... Heeft de Fransche taal niet hare verschrikkelijke neusklanken: in, on, un enz.? Elke taal heeft hare moeilijkheden, maar ook hare schoonheden en die zijn er in onze taal gelukkig veel.’