Geen verwijt verdiend.
Van deskundige zijde schrijft men ons:
Nu een onjuist bericht over 't gedenkteeken op Jan Mayen-eiland, opgenomen in Neerlandia van Mei j.l., tot onverdiende beschuldiging, als zouden de Nederlanders in dezen te kort geschoten zijn, in 't nummer van Juni ‘Nederlandsch nationaal gevoel’, blz. 136) geleid heeft, worde hier even in herinnering gebracht, wat tot heden in die zaak geschied is. Reeds in de instructie van den eersten Willem Barents-tocht, van 1878, stond: ‘Het onderzoek van de Spitsbergen- en Barents-zee zal de gelegenheid geven tot plaatsing van eenige gedenksteenen met inschriften, als eene stille eenvoudige hulde aan onze onversaagde voorvaderen.’ (Verslag, blz. 11). Daarop volgde: ‘Overal, waar gevallen grafkruizen met Nederlandsche namen erop gevonden worden, zullen die worden opgesteld en de opschriften ervan afgeschreven.’ Een eind verder werd uitdrukkelijk van Jan Mayen-eiland gesproken, waar men landen zou: ‘maar alleen in de meest gunstige omstandigheden.’ In het - ook om den helderen en kloeken stijl - nog altoos lezenswaardig verslag wordt vervolgens beschreven, hoe de kommandant op den 8en Juni trachtte te landen, maar ten slotte moest om 't ijs die poging worden opgegeven: ‘de harde valwinden van den met ijs en sneeuw bedeketen Beerenberg hadden de Willem Barents van Jan Mayen-eiland weggewaaid en de hoop van er te zullen landen verijdeld.’ Latere pogingen gelukten evenmin. Wel slaagde men er in op Spitsbergen een eenvoudig gedenkteeken te plaatsen en wel te Smeerenburg. Een nieuwe poging, in 1881, op den vierden tocht van de Willem Barents, gewaagd, slaagde wederom niet. (Verslag van den tocht, blz. 14 en 16). Doch de lezing dier verslagen na die van het merkwaardig werk: Geschiedenis der Noordsche Compagnie door Mr. S. Muller. Fz., bekroonde prijsvraag van het Prov. Utrechtsch Genootschap van 1873, uitgegeven in '74 - geeft reeds voldoende bewijs, hoezeer de Nederlanders zich ten plicht
gesteld hadden de herinnering aan de voorvaderen levendig te houden! Dit alles is den Engelschen leider der wetenschappelijke expeditie, die in Juli a.s. opnieuw derwaarts vertrekken zal, bekend geweest en daarom heeft deze 't hoffelijk aanbod aan de Nederlandsche Regeering gedaan zich te belasten met het vervoer en 't plaatsen van eenig gedenktee-