De Scheldestad.
II (Slot).
Aan de in het Juni-nr. verhaalde fantastische legende, dankt het wapen der stad zijn ontstaan: de burcht is de voorstelling van die van den reus Druoon Antigoon, en de twee handen moeten herinneren aan de lichaamsdeelen waarmee hij eens de bevolking teisterde, doch die hem gelukkiglijk van het lichaam werden gescheiden. Diezelfde legende maakt ook het onderwerp uit van de prachtige fontein, het werk van Jef Lambeaux, die op de Groote Markt voor het Stadhuis een voorwerp van voortdurende bewonde ring is. Voor enkele jaren, toen de vooruitgang nog niet zoo ver gevorderd was en de ‘trolleys’ van de electrische trams het uitgaan van optochten met hooge wagens nog niet onmogelijk hadden gemaakt, kon men van tijd tot tijd in den zoogenaamden ‘ommegang’ den reus, vergezeld door zijn vrouw, waarvan de legende wel niet gewaagt, maar die, als zijn natuurlijk aanhangsel werd beschouwd, in de s'ra ten zien verschijnen. Nu verkniezen zij zich in de duisternis van een officieel pakhuis.
Of de burcht, door den reus bewoond, dezelfde was als die welke in 837 door de Noormannen, tijdens hun invallen in het land, werd vernield, wie zal het zeggen. Het schijnt echter dat een versterkt kasteel in de tiende eeuw door Keizer Otto I werd opgericht, dat de eerste kern van de huidige stad uitmaakte. Daar deze zich voortdurend uitbreidde, werd de omheining van die burcht verscheidene keeren achteruitgebracht. In de 16e eeuw werd die burcht door de Spanjaarden als gevangenis gebezigd, waar de inquisitie haar zittingen hield. Wat er van is overgebleven, het tegenwoordige ‘Steen’, werd voor een dertigtal jaren hersteld en tot oudheidkundig Museum ingericht.
Dat de stad verschillende malen moest worden uitgelegd, was het gevolg van de ontwikkeling van haar handel. In 1315 reeds aangesloten bij de Duitsche Hansa, zou het toch eerst in de 16e eeuw zijn, dat Antwerpen haar eersten grooten opbloei als handelsstad kende. De geschiedkundige omstandigheden zouden echter haar verval veroorzaken. In 1566 woedden de Beeldenstormers binnen haar muren, in 1576 had de Spaansche en in 1583 de Fransche Furie plaats; een oogenblik zegepraalde er de Hervorming, - in de 12e eeuw reeds was men er in geslaagd om een ketterij, waarvan Tanchelmus de verbreider was, den kop in te drukken, - tot Marnix van Ste. Aldegonde, de burgemeester der stad, in 1585 verplicht was haar, na een beleg van veertien maanden, aan den hertog van Parma over te geven. De nederlaag van het Protestantisme had ook de uitwijking van een groot aantal inwoners ten gevolge (het was toch immers uit Antwerpsche ouders die gevlucht waren, dat te Keulen Joost van den Vondel werd geboren); de stad verviel hoe langer hoe meer, tot in 1648 het verdrag van Westfalen, dat de Schelde sloot, haar den genadeslag zou toebrengen, ten voordeele van Amsterdam.
Daarmee begon voor de stad een tijdperk van verval, waarbij zich echter nog een glanspunt zou vertoonen, toen in de 17e eeuw de Vlaamsche schilderschool met Rubens en Van Dijck aan 't hoofd, de aandacht van 't beschaafde Europa op deze doode handelsstad vestigde. Dat verval duurde tot de Fransche omwenteling, die de Schelde weer voor het verkeer opende, en tot Napoleon, welke van Antwerpen een oorlogshaven wilde maken, ‘un pistolet chargé dirigé sur le coeur de l'Angleterre’, en de eerste dokken liet graven. Tijdens de vereeniging met Nederland werd dat werk voortgezet, - een nog bestaand dok draagt trouwens den naam van Koning Willem I, - doch het was slechts na 1863, toen de