Het rijke Nederlandsch.
J.H. schrijft in de Hervorming:
‘Levendig komt mij voor den geest het college (van prof. M. de Vries) over synoniemen. Daar voelde men, hoe rijk, hoe smedig, hoe pakkend, ons mooie Nederlandsch is! Naast het ééne hoofdbegrip, hoevele bijbegrippen met ieder zijn eigen beteekenis.
Daar is het begrip van verheugende aandoeningen: blijdschap. In rijken val klateren daarnevens: blijmoedigheid, vroolijkheid, vreugde, genoegen, vroolijke stemming, zielsgenot, opgeruimdheid, opgewektheid, zielevreugde, wellust, vreugdebetoon, vermaak, genot, genietingen. De beteekenis wordt nog duidelijker gevoeld door de tegenstellingen. Ook hier weder de grootste rijkdom en verscheidenheid, wanneer aan oor en oog voorbijgaan: droefheid en bedroefdheid, droefenis en droefgeestigheid, treurigheid, smart, verdriet, bedruktheid, weemoed, weemoedigheid, weedom, harteleed, hartzeer, rouw, leed, kommer, bekommering.’
De lijst is nog wel aan te vullen, met blijheid, levenslust, verheugenis en droefzinnigheid, bekommernis, jammer, verslagenheid enz., al zijn het, strikt genomen, evenmin als de woorden die J.H. noemt, alle synoniemen van blijdschap en droefheid.