van nog 40 voet grooter lengte dan de bovengenoemde booten der Kon. Holl. Lloyd.
De schrijver berekent dan dat de bruto-inhoud onzer stoomkoopvaardijvloot, rond 1 500.000 ton bedraagt en dat jaarlijks voor uitbreiding, vernieuwing enz. vijftien percent of 172.500 ton moet worden bijgebouwd.
De elf werven voor den bouw van zee koopvaardijschepen, die Nederland bezit, kunnen jaarlijks 123.000 ton bouwen.
Er is dus een jaarlijksch tekort van rond 50.000.
Dit geldt alleen de behoeften voor Nederland. Ook valt er buiten het materieel voor de marine.
Van die 50 000 ton jaarlijks zouden twee groote werven volop werk hebben.
Is dit geen vingerwijzing voor Nederlandsche kapitalisten, vraagt Mr. Vorstman.
‘Onze bestaande scheepswerven keeren over het algemeen ruime winsten uit. Waarom zou nieuw kapitaal, daarin gestoken, ook niet rendeeren, waar voldoende werk aanwezig blijkt te zijn?’
‘De Nederlandsche koopvaardij gaat met reuzenschreden vooruit. Telkens leest men daar van kapitaalsuitbreiding.’
‘Waarom niet bij onzen scheepsbouw?’