Ruimtekunst.
De heer Jac. van den Bosch heeft, naar de bladen meldden, onlangs te Rotterdam over ‘ruimtekunst’ gesproken. ‘Hetgeen spreker’, zoo lezen wij in een verslag, ‘met ruimtekunst bedoelt, is door de Duitschers in het woord Raumkunst veel beter uitgedrukt dan op het oogenblik nog met het Hollandsche woord ruimtekunst geschieden kan... Met Raumkunst wordt niet alleen bedoeld het meubileeren op zich zelf, doch wet in het algemeen de kunst van groepeeren der meubelen, de juiste verhoudingen der afmetingen van een vertrek..., de plaatsing van ramen in den wand’, en zoo voorts.
Hier hebben wij, dunkt ons, weer een voorbeeld, hoe het gehaspel met een Nederlandschen naam voor een uit het buitenland bekend geworden zaak of denkbeeld voortkomt uit een onvoldoend begrip van het vreemde woord, waarmee zaak of denkbeeld wordt genoemd. Het Duitsche woord Raum be eekent zoowel kamer, vertrek als ruimte. Bedoelen de Duitschers, zooals de heer van den Bosch aangeeft, met Raumkunst de kunst om een kamer of vertrek in te richten, dan behoort het Nederlandsche woord ook niet ruimtekunst te wezen, maar kamerkunst, hetgeen dan de zaak niets minder goed aanduidt dan het Duitsche woord. Bedoelen zij er de kunst van de ruimte, d.w.z. de kunst om een ruimte behoorliik te vullen, er de dingen met smaak in te rangschikken mede, dan duidt alweder ons ruimtekunst het denkbeeld niets minder goed uit dan het Duitsche Raumkunst.
Ten onrechte verlangt men telkens, dat een Nederlandsch woord, dat men in de plaats van een vreemd woord aanbeveelt, zal uitdrukken wat er bij het vreemde woord wordt gedacht, maar er met in ligt.