Ingezonden.
De atlas van Nederland van den A.N.W.B.
De A.N.W.B. heeft met de uitgave van den atlas van Nederland aan het toerisme een grooten dienst bewezen en terecht wordt daarvoor den bewerkers veel lof toegezwaaid. Wipt de toerist over de grenzen dan blijft de atlas nog geruimen tijd zijn gewaardeerde gids. Doch hij bemerkt terstond dat hij zich op vreemd grondgebied bevindt, al is er weleens reden tot twijfel als hij in Duitschland nu eens een ‘kanaal’ of ‘beek’ oversteekt, een ander maal langs een ‘canal’ gaat. In de ‘Rijnprovincie ontmoet hij op zijn tocht langs den “Rijn” telkens Nederlanders en moet er door Duitsche plaatsnamen of het doortrekken van een “Wald” aan herinnerd worden dat hij zich op vreemd grondgebied bevindt.
Trekt de toerist de zuidelijke grenzen over dan zal hij echter in twijfel verkeeren of hij nog in Grooter Nederland, dan wel in het Fransche land is. Hij ontmoet menschen die van “Brugge” komen of naar “Gand” gaan, trekt met de “stoomtram” het “Canal Leopold” of het “Canal de la Dérivation de la Lys” over, ziet medereizigers uit- en instappen te “Caprijke”, “Eecloo” en “Oostwinkel”, bemerkt, dat hij zich in de buurt van het “Drongengoedbosch” bevindt en weifelt of hij den trein naar “Gent” zal nemen of door het “Canal de Gand” zal varen.
Hij wil zich echter eerst overtuigen van den bloei van Zuidnederland's grootste handelsstad en raadpleegt daarvoor den atlas. Hij vindt “Anvers” sur “l'Escaut” met de aanduiding dat die stad ook wel “Antwerpen” aan de “Schelde” genoemd wordt. Heeft hij zijn fiets bij zich, dan rijdt hij lustig over het “wielrijderspad” naar de plaats van bestemming. Maar overkomt hem onderweg een ongeluk, dan moet hij van den “chemin de fer vicinal” gebruik maken. In Antwerpen ontmoet hij een landgenoot die met den trein “de Rotterdam à Anvers” is aangekomen, en een ander die, per rijwiel van Breda gekomen, onderweg telkens een gezellig riviertje “de Mark” ontmoette, dat in de buurt van de “Strijbossche Beek” dien naam voor “la Marck” moest verwisselen.
Zijn atlas raadplegende ziet hij dat hij op zijn reis door de Kempen niet slechts gebruik kan maken van den “chemin de fer d'Anvers”, de Limburgsche grenzen naderende van den “spoorweg”, maar ook van verschillende waterwegen: “Canal de jonction de l'Escaut à la Meuse”, Canal d'Anvers à Turnhout’, ‘Canal de la Campine’, ‘Canal d'embranchement vers Hasselt’. De afstand is wat groot, maar anders zou onze toerist, door de vele ‘wielrijderspaden’ verlokt, uitsluilend zijn rijwiel benuttigen voor zijne reis, langs tal van plaatsjes met zulke gezellige Nederlandsche namen, naar de boorden van de ‘Maas’, die er zich wellicht over verwondert dat zij van Stevensweert tot ver voorbij Maastricht, zelfs waar de Nederlandsche Regeering niets meer over haar te zeggen heeft, zich uitsluitend met haar Nederlandschen naam moet behelpen en zelfs niet een enkele maal aan haar coquet Fransch naampje herinnerd wordt.
Hebben de bewerkers zich wel eens afgevraagd welken indruk de atlas op onze Vlaamsche stamgenooten moet maken en verdient het niet ernstig overweging er bij een volgende uitgaaf rekening mede te houden, dat het gebruik der Nederlandsche taal nog ver over de zuidelijke grens van ons land meer met de omgeving in overeenstemming is?
's-Gravenhage, Oct. 1911.
N.J. VERKOREN.