Prof. T.M.C. Asser.
Wij Nederlanders, gewend aan hooge buitenlandsche onderscheiding van landgenooten, ervaren die als iets van zelf sprekends; wereldorganen die portret en bijschrift verspreiden en hoogen dunk wekken, bezitten wij niet. Bovendien ligt het niet in onzen aard de toch zoo gerechtvaardigde aandacht te vestigen op
aanleidingen tot nationale zelfwaardeering. Noch in België evenwel, noch in Zuid-Afrika, noch verder waar Nederlanders of oud-Nederlanders wonen, is de erkenning van Nederlands beteekenis, vooral op wetenschappelijk gebied, algemeen verbreid. De tegenstanders van Nederlandsche beschaving hebben zoo aanhoudend en zoo kleineerend over hare minderwaardigheid gesproken en geschreven, dat zulk bewijs van groote onkunde eindelijk gevleugeld woord is geworden. Bij name is en wordt, wetens of onwetens, deze praktijk gevolgd, ter bestrijding van Nederlandsche Hoogescholen in landen, waar de Nederlandsche taal grondwettig dezelfde rechten heeft als Fransch of Engelsen. Daarbij wordt dan met groot gebaar gewezen op het onloochenbare feit dat Nederlandsche geleerden voor hun geschriften een vreemde taal gebruiken, iets wat begrijpelijkerwijze bij eentaligen vooral, den geheel onjuisten indruk wekt van ongenoegzaamheid onzer moedertaal.
Om die reden grijpt Neerlandia gretig de eervolle gelegenheid aan om er op te wijzen, dat thans voor de vijfde maal, aan een Nederlander de Nobelprijs voor wetenschap is gegeven, naar verhouding van alle volken der aarde aan ons volk het meest. Van 't Hoff, Lorentz, Zeeman en Van der Waals gingen voor, thans is Prof. Asser, Minister van Staat, de verkorene. Diens vruchtbare arbeid voor den wereldvrede is hiermede gehuldigd, in werkelijkheid echter de bron van d'en arbeid: zijn ongeëvenaarde kennis van staatsen volkenrecht.