Neerlandia. Jaargang 15
(1911)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-IndiëChristelijk onderwijs aan Javaansche meisjes.Ons werd toegezonden het derde verslag, van 1 Juli 1909-30 Juni 1911, van het Comité van bijstand voor de ‘Koningin Wilhelmina School’; christelijke school voor meisjes uit den Javaanschen adelstand te Jogjakarta. Wat in dit verslag vooral treft is de daaruit blijkende behoefte, welke in Javaansche hoogere kringen wordt gevoeld, aan onderwijs op Europeesche leest, eene behoefte, die zich zoo sterk uitspreekt, dat Mohammedaansche ouders er geen bezwaar in zien om hunne kinderen te zenden naar een streng confessioneele christelijke school. Moest in Mei 1910 nog getuigd worden: Alleen op den langen duur zal 't ons gelukken een belangrijk aantal kinderen uit de hoogere standen tot ons te trekken, omdat deze kringen over 't algemeen zéér conservatief en het Christendom niet gunstig gezind zijn’; aan het einde van 1910 was het getal kostmeisjes reeds geklommen tot 14 en bevatte de dagschool 32 jongens en meisjes. Het zijn kinderen van bestuursambtenaren, patih, wedono, assistent-wedono; bij de Sultans-ambtenaren schijnen echter nog onoverkomelijke bezwaren te bestaan, en zooals het hoofd der school schrijft: ‘van welingelichte zijde wordt ook nog altijd de komst van kratonmeisjes in de eerste jaren onmogelijk geacht.’ Dit streven om Westersche beschaving en kennis van de Nederlandsche taal aan te kweeken bij meisjes uit den Javaanschen adelstand is geheel in de rich- | |
[pagina 235]
| |
ting ook door R.A. Kartini aangewezenGa naar voetnoot1), doch alleen met dit onderscheid dat K. afkeerig was van het aankweeken van een bepaalden godsdienst, terwijl de hoofdstrekking van de K.W.S. klaarblijkelijk is, om bij islamitische kinderen het geloof hunner ouders te doen plaats maken voor het Christendom. Of dit bevorderlijk zou zijn aan de toch zeker zeer gewenschte aanpassing der Javaansche aan de Nederlandsche beschaving blijft de vraag. Prof. Dr. Snouck Hurgronje, in zijn geschrift ‘Nederland en de Islâm’ meent dat een opdringen van het Christendom juist tot tegenstand zou prikkelen. Na te hebben erkend dat de, aan onverschilligheid grenzende godsdienstige verdraagzaamheid van de groote meerderheid der Javaansche aristocratie en andere omstandigheden, oorzaken zijn dat de zending in Indië niet of in mindere mate de moeilijkheden ondervindt, welke haar in andere Moslimsche landen worden in den weg gelegd, zegt Prof. Snouck: ‘De meerderheid der Mohammedaansche schriftgeleerden daarentegen, hoewel gewend om zich in den regel binnen hare eigen enge sfeer te houden, wordt door een krachtige missionnaire actie tot reactie geprikkeld. Zij ziet in dat pogen om Mohammedanen tot Christenen te maken een streven der Europeesche wereld om, nadat zij den Inlanders al zoovele aardsche bezittingen ontnomen heeft, hen nu ook van datgene te berooven, dat Allah in de andere wereld voor hen heeft weggelegd. Zou de Regeering nu hen, die onderwijs in Westerschen zin zoeken, naar uit de Staatskas ondersteunde scholen drijven, waar aan de leerlingen Christelijk onderwijs opgedrongen werd, dan kan men zeker zijn, dat weldra een voor de zaak der associatie hoogst bedenkelijke tegenstand zou ontstaan, die òf de beweging in de richting onzer cultuur zou stuiten òf voor het minst zou uitloopen op den nadrukkelijken eisch, dat indien aan gesubsidieerde scholen met eene specifiek godsdienstige kleur ook voor Inlanders de voorkeur werd geschonken, de kleur voor de Mohammedaansche Inlanders die van den Islâm zou zijn.’ Het is daarom wel vreemd dat dit verslag van de K.W.S. een uit zijn verband gerukt gedeelte uit bedoeld geschrift, doch dat onder een gewijzigden titel wordt aangehaald (Islâm en Christendom) als motto voert. In dat aangehaalde gedeelte wordt aangespoord tot medewerking aan de vorming van eenige honderden meisjes op Java, ten einde het Inlandsche gezin te brengen tot associatie aan ons familieleven; die taak wordt vooral aan degelijke Europeesche vrouwen aanbevolen. Prof. Snouck laat daar echter op volgen: ‘Is deze taak niet schoon genoeg om vrouwelijke zendingskrachten aan te lokken tot zelfopofferende toewijding, zelfopofferend ook in dien zin, dat zij bij dezen arbeid haar oogmerk willen bepalen tot de zeker bereikbare staatkundig-nationale associatie, en die niet in gevaar willen brengen door ontijdige pogingen tot bekeering?’Ga naar voetnoot2) Wij zijn dan ook overtuigd dat eene school als de K.W.S. niet in den geest van Prof. Snouck Hurgronje werkt. Hoezeer wij nu ook de pogingen, meisjes uit de hoogere Javaansche samenleving tot Westersche beschaving te brengen, op prijs stellen, wanneer dat gepaard moet gaan met door de ouders der kinderen niet gewenschte bekeering tot het Christendom, dan achten wij die pogingen, op grond vooral van Dr. Snouck Hurgronje's meening, voor Indië op den duur gevaarlijk en daarom te ontraden. |
|