Vlaanderen.
Hebt karakter, Vlamingen.
Eenige maanden geleden, toen er sprake was om aan het hoofd van het Conservatorium te Luik, een Vlaming, - of ten minste iemand die tot dan toe als dusdanig gegolden had, - te benoemen, konden wij zien hoe de Walen daartegen in verzet kwamen, en op de Waalsche meeting die in April te Brussel gehouden werd, konden wij vernemen hoe onze broeders dreigden dien Vlaming in de Maas te werpen, indien hij de plaats moest innemen die, volgens hen, aan een Waal toekwam. Of zij hem ooit dat koude bad zouden bezorgd hebben is een andere vraag, maar het verzet van de Walen was voldoende om de regeering te doen besluiten de betrekking weg te schenken aan dengene die, als Waal, ook de meest geschikte was om een Waalsch Conservatorium te besturen.
Toen in de maand Juli, bij de bespreking in de Kamer van de begrooting van Spoorwegen, het tweetalige treinboek op het tapijt kwam, hoorden wij weer hoe een aantal van onze Waalsche broeders, vertegenwoordigers van het Belgische volk bij naam, maar in feite eigenlijk vertegenwoordigers van de Waalsche bevolking, heel hun verachting voor het Vlaamsche volk en voor de Nederlandsche taal uitdrukten; hoe zij als hun meening te kennen gaven dat in Waalsch-België geen enkel woordje Vlaamsch mocht doorzijpelen; hoe zij den Vlamingen heel hun misprijzen naar het hoofd wierpen, hen betitelden als ‘domkoppen’ en weer eens, - de hoeveelste maal is dat nu reeds? - met de bestuurlijke scheiding dreigden, wanneer het tweetalige treinboek niet afgeschaft werd. Het zal nu wel zoo ver niet komen, maar het is toch een opmerkenswaardig feit dat telkens als de Vlamingen een klein brokje van hun recht in hun eigen land, let wel, veroverd hebben, of willen veroveren, die Waalsche broeders de woorden: ‘bestuurlijke scheiding’ op de lippen hebben; en waar de mond van overloopt is het hart vol van.
Wanneer aan een anderen kant het Vlaamsche land overstroomd wordt met Nederlandsch-onkundige Waalsche ambtenaren; wanneer een onderneming als het schoolschip, waarvan, uit den aard der zaak, de inrichting overwegend Vlaamsch zou moeten zijn, op Fransche leest geschoeid wordt; wanneer de Vlamingen in hun eigen land, tot in de meest Vlaamsche steden toe, voor hun kinderen in zekere graden van het onderwijs geen degelijke Vlaamsche opleiding kunnen krijgen; wanneer wij zien hoe voor een burgerlijke- en handelsrechtbank in Vlaanderen het gebruik der Nederlandsche taal niet geregeld is en een Vlaming er kan behandeld worden en dikwijls behandeld wordt als de eerste de beste vreemdeling of erger nog; wanneer wij nagaan hoe in onze kolonie de Vlamingen weer, als dusdanig, op het achterplan worden gesteld; wanneer... och, wij kunnen al de bestaande Vlaamsche grieven wel opsommen, wanneer wij, met één woord, waarnemen hoe in hun eigen landstreek de Vlamingen nog in honderden gevallen als Belgen van tweede klasse behandeld worden en wanneer wij dan vaststellen dat de Vlamingen zelf geen krachtdadige pogingen aanwenden om verbetering in die toestanden te brengen, dan kunnen wij niets anders doen dan zeggen: ‘Waarover klaagt gij? Welk recht hebt gij om ontevreden te zijn? Het lot dat U beschoren is hebt gij verdiend. Want wat doet gij om het te veranderen?’ En dan zal men misschien antwoorden: ‘Maar zenden wij geen verzoekschrift op verzoekschrift naar de openbare besturen? Klagen wij niet dagelijks in de Vlaamsche pers al de misbruiken aan? Schrijven en zeggen wij niet bijna iederen dag, dat de maat nu vol is, dat het zoo niet langer kan blijven duren, dat wij ons zullen verzetten? Houden wij niet geregeld vergaderingen om onze grieven te bespreken? Richten wij geen stoeten in om te toonen dat wij nog bestaan en dat men met ons rekening moet houden?’
Jawel, goedzakkige Vlamingen, dat alles doet gij, maar wat bereikt gij er mede? Weinig of niets! Spreken is goed, maar handelen is beter. Zwijgt liever, maar handelt. Spiegelt U aan het voorbeeld van Uw Waalsche broeders, die onmiddellijk krachtdadig optreden, wanneer zij zich verongelijkt wanen. Zij zingen niet voortdurend:
Wij wilden wat was recht,
En wonnen wat wij wilden.
Maar zij weten wat zij willen en zij verkrijgen wat zij willen. Zij hebben wat U grootendeels ontbreekt: karakter, juist die belangrijke factor, welke den wil voedt.
Denkt gij dan, goedzakkige Vlamingen, dat gij niet reeds heel uw recht zoudt verworven hebben, indien de openbare besturen wisten dat er met U niet te gekscheren valt, dat zij U niet ongestraft konden tergen, indien zij wisten dat elke onrechtmatige daad die men te uwen koste zou willen plegen, door U met kracht zou teruggewezen worden, indien zij wisten dat alles wat tegen Uw taal, tegen Uw stambewustzijn zou worden ondernomen onmiddellijk zou afstuiten op de verontwaardigde uiting van een groote volksbeweging? Maar die openbare besturen weten dat gij goede jongens zijt, die met groote gebaren Uw verontwaardiging over een gepleegd onrecht zult doen kennen, maar die, als het er op aankomt om te handelen, in de meeste gevallen zoo mak wordt als lammeren. En daarom hebt gij al zoo lang om herstel van onrechtvaardigheden geroepen en daarom zal het nog lang duren tot gij de meesters in Uw eigen land zult zijn, tenzij gij een sterker bewustzijn van Uw volkswaardigheid zult erlangen en gij krachtdadiger zult optreden om Uw recht, heel Uw recht, op te eischen. Want, vergeet het niet, indien gij nog geen meester zijt in Uw eigen land, indien gij nog in Uw eigen Vlaanderen zooveel onrechtmatigheden te verduren hebt dan zijt gij en gij alleen er de schuld van.
Hebt karakter, Vlamingen, leeft en gedraagt U volgens de beginselen die gij zoo gaarne overal verkondigt, laat U niet door opportunistische beschouwingen op een dwaalspoor brengen, en de overwinning staat gauwer voor de deur dan gij nu misschien durft te veronderstellen.
En is het dan werkelijk zoo moeilijk om karakter te hebben?
Vederlanders en Stamverwanten,
Bevordert de Vlaamsche Beweging door in Vlaanderen Nederlandsch te spreken en in Uw briefwisseling met Vlaanderen het Nederlandsch te gebruiken!