Neerlandia. Jaargang 15
(1911)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVlaanderenHet gebruik van het Nederlandsch in het Belgisch Parlement.Het is een onbetwistbaar feit dat sedert het algemeen kiesrecht aan het volk zijn deel toekende in het bestuur van 's lands zaken, de Vlaamsche Beweging een veel algemeener karakter heeft aangenomen dan zij tot op dat oogenblik bezeten had. Met de intrede in de Kamer van Volksvertegenwoordigers van een grooter aantal afgevaardigden van den derden stand, kwam daar ook het gebruik van de volkstaal meer tot zijn recht dan het tot nog toe ooit het geval geweest was. Tot op dien dag had onze taal daar slechts bij hooge uitzondering weerklonken, En thans nog zien wij hoe zij in den Senaat, waarvan de samenstelling veel minder democratisch is dan die van de Kamer, voor niets anders gebezigd wordt dan voor de eedaflegging van een zeker aantal Senatoren van het Vlaamsche land en voor het aflezen van de teksten der wetten, om te voldoen aan de wet van 1898, die het Nederlandsch naast het Fransch als officieele taal van België erkende. Het Vlaamsche volk heeft daarmee tot nog toe genoegen genomen, evenals het nog steeds vrede heeft dat ook in de Tweede Kamer zijn taal slechts een zeer ondergeschikte plaats bekleedt bij de besprekingen. En die toestand zal blijven voortduren tot dit volk voldoende stambewustzijn erlangt, een voldoend ontwikkeld gevoel van trots en waardigheid verkrijgt om van zijn vertegenwoordigers te eischen dat zij bij de vervulling van hun mandaat geen andere taal gebruiken dan die van hun lastgevers. Tot wanneer die dag eenmaal zal gekomen zijn, - en laten wij hopen dat dit spoedig gebeurt, - zal het Nederlandsch in de Statenkamers min of meer de rol van Asschepoester vervullen, tenzij het onwaarschijnlijke mocht voorvallen, dat de afgevaardigden van het Vlaamsche volk zelf, in een spontane uiting van hun nationale fierheid, alle gevoel van opportunisme op zij stootend, het goede voorbeeld gaven en zelf tot het besef kwamen, dat de afgevaardigden van een volk in de bestuurlijke lichamen daar ook de taal van dat volk behooren te spreken. Zoo een gebaar echter zal, als àl te radicaal in de oogen van zeer velen, wel achterwege blijven. En toch voelt men door verschillende voorvallen waartoe het Vlaamsch spreken in de Kamer in de laatste tijden aanleiding heeft gegeven, dat de oplossing van dit, laten wij het gerust bekennen, voor ons land zoo lastige vraagstuk, niet heel lang meer op zich kan laten wachten. Wanneer thans in de Kamer een Vlaamsche volksvertegenwoordiger zijn taal gebruikt, dan wordt hij door veel van zijn collega's niet begrepen, zoodat hij het gehoor van een groot deel van zijn ambtgenooten niet heeft en aldus dikwijls in de woestijn predikt. Hoe vaak gebeurt het niet dat een minister van België, een minister bijgevolg zoowel van het Vlaamsch- als van het Fransch-sprekend gedeelte van ons land, niet begrijpt wat zoo een volksvertegenwoordiger zegt. Ja, men heeft het eens zeer ter snede doen opmerken dat bij ons mogelijk is wat in geen ander land zou worden geduld, n l. dat men in Vlaanderen geen baanwachter kan worden zonder de beide landstalen te kennen, maar dat men in België minister kan zijn met de uitsluitende kennis van het Fransch. Wat kan zoo een minister afweten van de behoeften van het Vlaamsche volk; hoe wil zoo een minister op de hoogte komen van de diepste verzuchtingen van dat volk? En het practische gevolg van zoo een toestand is dan ook dat een vertegenwoordiger van dat volk, die niets dan zijn moedertaal kent, de belangen van zijn lastgevers bij zoo een minister niet kan bepleiten; of wel, wanneer hij zich de moeite getroost heeft, hij eenvoudige volksjongen, om wat Fransch aan te leeren, om zich te doen begrijpen door een der hoogstgeplaatsten in den lande, wien het nooit aan tijd, geld en gelegenheid ontbroken heeft om zich ook de tweede landstaal eigen te maken, indien hij slechts gewild had, dan zal dat nieuwe uitdrukkingsmiddel toch slechts een zeer onvolledig werktuig blijken te zijn, waarin hij nooit met de noodige welbespraaktheid, nooit met de noodige overredingskracht, nooit met de noodige warmte zijn gedachten zal weten te uiten. Alle ideologie ter zijde latend, zou men uit het voorgaande kunnen afleiden dat het, om practische redenen, noodzakelijk is dat alle Vlaamsche volksvertegenwoordigers Fransch kennen en van die taal in de Kamer gebruik maken. Maar dan zou men de vraag kunnen stellen: wat doet men dan met het gevoel van waardigheid van het Vlaamsche volk? En waarom moet het Vlaamsche volk in een minderwaardigen toestand verkeeren ten opzichte van de Waalsche bevolking? Stellig, het is zeker minder aangenaam voor Vlaamsche volksvertegenwoordigers, vooral wanneer zij het Fransch even goed spreken als hun eigen taal en zeker wanneer zij onder de meest gezaghebbende leden van de Kamer gerekend worden, om zich in een taal uit te drukken die door de helft van hun collega's niet verstaan wordt. Dusdoende zullen zij slechts over de helft van hun overtuigingskracht kunnen beschikken en hun argumenten zullen geen uitwerking te weeg brengen juist bij diegenen waarvoor zij dikwijls berekend waren. Dit was dan ook de oorzaak waarom de meest gezaghebbende Vlaamsche volksvertegenwoordigers, erkende leiders van de Vlaamsche Beweging, in de Kamer zelden of nooit hun moedertaal gebruikt hebben. Maar men zou zich kunnen afvragen waar in dit geval de ideëele kant van de zaak blijft en of men hier niet den kringloop van een ‘cercle vicieux’ volgt, waaruit het meer dan tijd wordt zich eens te verwijderen. Indien al de Vlaamsche afgevaardigden in de Kamer, tot de meest gezaghebbenden toe, eens als algemeenen regel aannamen slechts bij hooge uitzondering Fransch te spreken, dan zou men | |
[pagina 152]
| |
voor een voldongen feit staan, dat in den beginne natuurlijk tot een hevig verzet van wege de meeste Waalsche afgevaardigden aanleiding zou geven, maar dat op den duur als iets zeer natuurlijk zou worden beschouwd, waarvan het gevolg zou zijn dat men zich weldra in dien toestand zou schikken, dat de noodige maatregelen zouden worden genomen om de bezwaren die er uit zouden voortspruiten zooveel mogelijk te verminderen. En het zou zeer waarschijnlijk zijn dat na een niet al te lang tijdsverloop weinig of geen Kamerleden zouden worden aangetroffen of zij zouden zich de beide talen eigen gemaakt hebben. Waarom zou in ons land niet mogelijk zijn wat in Zwitserland gebeurt, dat toch ook een meertalig land is, en waar, moeten wij Prof, Dr. Hunziker geloovenGa naar voetnoot1), een jaar of tien geleden 71% van de bevolking Duitsch, 21.36% Fransch en 5 69% Italiaansch spraken? De leden van den Nationalrat en van den Ständerat leggen hun eed in de drie talen af. De mededeelingen van den voorzitter, de stemmingen, het uitbrengen der verslagen gebeurt in het Duitsch en in het Fransch. In deze talen hebben ook over het algemeen de besprekingen plaats. De meeste leden kennen deze beide talen, maar niemand denkt er echter aan om een andere taal dan die van zijn kiezers te spreken. Een volledige vertaaldienst is in de beide Kamers ingericht, doch de redevoeringen worden slechts vertaald, indien dit verlangd wordt. België is Zwitserland niet, zou men kunnen opmerken; het Vlaamsen volk is het Zwitsersche volk niet. Wij zullen dit gaarne toegeven. Maar dan kan een vergelijking op nationaal gebied, met het besef van nationale waardigheid als toetssteen, ook slechts ten nadeele van ons volk uitvallen. Indien dat volk slechts wilde! De Walen immers willen niet dat er Nederlandsch in de Kamer gesproken wordt, en zij halen grootendeels gelijk. Door die onverdraagzaamheid zijn zij het Vlaamsche volk de baas af en dat Vlaamsche volk laat begaan en onderwerpt zich. En wanneer men het eenmaal zoo ver zal gebracht hebben, dan zal men, laten wij het ten minste hopen, ook eens gaan inzien dat het de plicht is om in de Kamer een algemeen beschaafd Nederlandsch te gebruiken en dat het niet aangaat dat iedere volksvertegenwoordiger er het dialect van zijn streek komt spreken. Nu hebben wij het verscheiden malen zien gebeuren dat wanneer een afgevaardigde Vlaamsch sprak, een Waalsche afgevaardigde daarop met een Waalsche redevoering antwoordde. Waar in den grond eigenlijk Nederlandsch tegenover of beter nog naast Fransch moest staan, daar werd Vlaamsch tegenover Waalsch gesteld. Een dergelijk feit was een scherpe veroordeeling van die volksvertegenwoordigers zelf, welke een paar jaar geleden, uit een geheel verkeerd Vlaamsch nationaal gevoel, de benaming Nederlandsch in een wet verwierpen ten voordeele van de benaming Vlaamsch; het was een veroordeeling tevens van al degenen in het algemeen, die de laatste benaming willen behouden, waar eigenlijk sprake moet zijn van de beschaafde Nederlandsche omgangstaal. En dit alles eenmaal aangenomen zijnde, zal er ook voor gezorgd moeten worden dat in de scholen onze taal zuiver wordt onderwezen, hetgeen thans ongelukkiglijk meestal niet het geval is. Men ziet het, het Nederlandsch spreken in de Kamer heeft een grooter draagkracht dan men op het eerste gezicht zou zeggen. Het is dan ook te hopen dat het Vlaamsche volk weldra aan zijn vertegenwoordigers de verplichting oplegt om, behalve in hoogst uitzonderlijke gevallen, in de Statenkamers zijn taal te spreken. De voordeden die er voor Vlaanderen uit zullen voortspruiten zullen veel grooter zijn dan de enkele bezwaren waartoe zoo iets aanleiding zou geven. Men late zich niet afschrikken door het verzet dat ongetwijfeld in het vijandelijke kamp zou ontstaan. Zoo een verzet blijkt op den duur toch niet bestand te zijn tegen het eendrachtig willen van een heel volk. Maar dan moet het ook werkelijk willen. Dat is heel het vraagstuk. |
|