Holland op zijn best.
Men schrijft uit Mexico aan de Nieuwe Courant te Den Haag:
Het zal uwen lezers zeker wel aangenaam zijn te vernemen, dat ook hier in de hoofdstad van de republiek Mexico de naam van Nederland op wetenschappelijk gebied hoog in eere wordt gehouden. Gisteren werd hier in een plechtige vergadering van de Sociedad Astronomica de Mexico de herinnering gevierd van de ontdekking der zonnevlekken door den Nederlandschen sterrekundige Johan Fabricius.
Johan Fabricius was een Oost-Fries. Hij werd geboren 8 Januari 1587 te Westerhave en overleed op jeugdigen leeftijd (in 1615). Hij studeerde in de medicijnen te Wittenberg, maar legde zich daarna, onder leiding van zijn vader, den astronoom David Fabricius, op de sterrenkunde toe. Hij ontdekte in 1611 de zonnevlekken en de aswenteling der zon. Hij schreef: Narratio de maculis in sole (Wittenberg 1611). Voor vader en zoon is te Osteel een monument opgericht.
Een programma was samengesteld, waarin uiteraard de zon het leeuwendeel had, maar waarin ook weer aan een Nederlander, maar aan een thans levenden landgenoot, Dr. Brester, te Scheveningen, lid van het Mexicaansche Genootschap, hulde werd gebracht door het ter sprake brengen van diens theorie over de constitutie van de zon.
Een aantal leden der Nederlandsche kolonie te Mexico woonden deze vergadering bij.
* * *
In The Financial News, het groote Londensche financieele dagblad van 18 Mei, vinden wij het volgende:
‘De Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel, in het buitenland welbekend onder haar telegram-adres: Werkspoor, zal een nieuwe leening uitgeven ten einde de vervaardiging van Dieselmotoren met grooter kracht te kunnen ondernemen. De “Werkspoor”-maatschappij heeft de Dieselmotoren gebouwd voor de Vulcanus der Koninklijke Nederlandsche Petroleum-Maatschappij en deze bleken zoo goed te voldoen dat een groot aantal bestellingen uit andere plaatsen reeds zijn gevolgd, zoodat een grooter kapitaal noodig is om behoorlijke uitbreiding aan de fabrieken te kunnen geven.’
* * *
In zijn verslag voor het jaar 1910 over den handel en scheepvaart van Rotterdam zegt de daar gevestigde Engelsche consul:
‘Wat de tonnenmaat betreft is Rotterdam de tweede haven van het Europeesche vasteland en de vierde van de geheele wereld en het zal misschien zelfs een nog hoogere plaats gaan innemen, in aanmerking genomen de doortastendheid van het stedelijk bestuur om meer ruimte te scheppen en de zorgen der regeering, die voortdurend laat baggeren.’