Neerlandia. Jaargang 15
(1911)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZuid-NederlandDe taalrechten der Vlamingen in Congo.Er is in den laatsten tijd weer veel sprake van de nieuwe Belgische kolonie, in het bijzonder van een van haar voornaamste onderdeelen, n.l. Katanga. De heer Forthomme, Belgisch consul te Johannesburg, - (tusschen haakjes gezegd, weer één van die Belgische beroeps-consuls welke geen Nederlandsch kennen), - in het Fransch, en de heer Dr. A. Lodewijckx, die een vijftal jaren leeraar was aan het College te Stellenbosch in de Kaapkolonie, in het Nederlandsch, houden sedert eenige weken voordrachten in ons land, waarin zij hun toehoorders een belangwekkend tafereel voorhouden van de toestanden welke in het verre Katanga heerschen. Het is hier natuurlijk de plaats niet om den inhoud van die voordrachten te bespreken. Indien, ten gevolge daarvan, personen geneigd zouden zijn om daar hun geluk te beproeven, dan is het wel te veronderstellen, dat die personen verstandig genoeg zullen zijn om eerst al de noodige inlichtingen in te winnen, vooraleer naar het zwarte land te vertrekken, waarover de berichten niet altijd even gunstig luiden. Hier is het alleen onze plicht om den Vlamingen voor oogen te houden in welken toestand zij zich daar, als Vlamingen, zullen bevinden. Die plicht is des te grooter, daar het te voorzien is, dat onder de Belgen, welke zich als uitwijkelingen naar Congo zullen begeven, de groote meerderheid wel Vlamingen zullen zijn, daar dezen toch immers in den loop der geschiedenis altijd als kolonisten zijn bekend geweest en het niet waarschijnlijk is dat zij thans dezen karaktertrek zouden verloren hebben. De geer Lodewijckx heeft dit trouwens in een van zijn bovengenoemde voordrachten bevestigd en hij heeft ons meegedeeld, dat in de laatste jaren ongeveer 15.000 Belgen als landverhuizers hun vaderland hebben verlaten en dat zich daaronder ongeveer tweemaal zooveel Vlamingen als Walen bevonden. Indien, bij de uitwijking naar Congo, deze verhouding bewaard blijft, dan is het dus te voorzien, dat de Belgische bevolking van deze kolonie een overwegend Vlaamsch karakter zal dragen, en van een Vlaamsch standpunt is dit zelfs te wenschen. Maar,... want er is een ‘maar’,... zullen de taalrechten dezer Vlaamsch sprekende Belgen in hun eigen kolonie gewaarborgd zijn of zullen zij daar, zoo ver van het moederland verwijderd, in dit opzicht al even stiefmoederlijk behandeld worden als het nog zoo dikwijls in hun eigen land geschiedt? En daar alles laat voorzien dat deze waarborgen niet bestaan, is het noodzakelijk hier een waarschuwend woord te laten hooren voor die Vlamingen, welke geneigd zouden zijn in Congo hun tenten op te slaan. Wij zouden ze willen aanraden dubbel voorzichtig te zijn, waar wij in het moederland reeds getuigen zijn van de minderwaardige wijze waarop zij bejegend worden. Vernamen wij niet hoe, na de voordracht welke Dr. Lodewijckx begin Februari te Gent hield, een paar Vlaamsche boeren zich aanmeldden om naar Katanga te vertrekken en hoe één van hen meedeelde, dat zijn vraag om inlichtingen bij het Ministerie van Koloniën te Brussel eerst niet en dan een tweede maal in het Fransch werd beantwoordGa naar voetnoot1)? Dit is een staaltje dat tot nadenken aanspoort! Doch te verwonderen is het niet dat zoo iets gebeurt, wanneer men eens even onderzoekt hoe de rechten der Vlamingen door de koloniale wet gewaarborgd worden. Artikel 3 van deze wet luidt als volgt: ‘Het gebruik der talen is vrij. Het wordt geregeld door decreten, zoodanig dat de rechten der Belgen en der Congoleezen zijn gewaarborgd, en alleen voor de akten van het openbaar gezag en voor de gerechtelijke zaken. Op dat gebied genieten de Belgen, in Congoland, eene gelijke bescherming als die hun in België verzekerd is. Met dat doel worden decreten, uiterlijk binnen vijf jaren na de afkondiging van deze wet, uitgevaardigd. Alle decreten en verordeningen van algemeenen aard worden opgesteld en bekend gemaakt in de Fransche en in de Vlaamsche taal. Beide teksten zijn officieel.’ Oppervlakkig beschouwd verleent dit artikel aan de Vlamingen alles wat zij maar verlangen kunnen: het gebruik der talen is vrij, de beide talen zijn officieel en de Belgen genieten in Congo dezelfde taalrechten als in hun eigen land. Maar ‘il y a loin de la coupe aux lèvres!’ Dat alles klinkt heel mooi, doch in den grond is het niets anders dan platonisch en tusschen het principe en de toepassing er van ligt de afstand van den Oceaan. Dit werd overigens uitstekend gevoeld bij de bespreking der koloniale wet in de Kamer, door verschillende Vlaamsche volksvertegenwoordigers, waaronder de heeren J. Delbeke, L. Franck, A. Henderickx, e.a. welke toen ter tijde een amendement indienden, dat aldus luidde en dat vrij wat beter was dan het artikel zooals het door de Kamer werd aangenomen: ‘In Congoland genieten de Belgische burgers dezelfde waarborgen als in België wat betreft het gebruik der talen bij bestuurs- en strafzaken en inzonderheid de waarborgen hun verzekerd door de wetten van 22 Mei 1878, 3 Mei 1889 en 22 Februari 1908.’ Dit amendement werd door den toenmaligen Minister van Rechtswezen, den heer Renkin, thans Minister van Koloniën, bestreden. En dit feit alleen had de voorstellers er van op hun hoede moeten stellen. Immers, wanneer het de regeering er inderdaad ernstig om te doen was om de taalrechten der Vlamingen in Congo op dezelfde wijze te beschermen als het in België het geval is, waarom was het dan noodig dat zij zich verzette, tegen de nadere omschrijving in de koloniale wet van die wetten welke ook door de Vlamingen in de kolonie zouden kunnen worden ingeroepen? De voorstellers hadden ongelijk hun amendement in te trekken en hun ongelijk was des te grooter, daar het antwoord dat de heer Renkin aan den heer Daens gaf, die de vraag had geopperd of de Vlaamsche boeren en werklieden in Congo niet zouden staan tegenover rechters en ambtenaren die geen Vlaamsch kennen, hen voorzichtig had moeten doen zijn. Dit antwoord klonk als volgt: ‘D'autre part, nous devons tenir compte de tous les intérêts dont nous avons la garde et nous ne pouvons pas - comme le demandait M. Daens - exiger de tous les employés, fonctionnaires et magistrats de la colonie, la connaissance du flamand; ce serait compromettre le recrutement du personnel, rendre, en réalité, la constitution des tribunaux impossibleGa naar voetnoot2).’ En indien dit nog niet duidelijk genoeg was, dan zou het antwoord van denzelfden Minister aan den heer Mou- | |
[pagina 60]
| |
ville, die op den man af vroeg: ‘Est ce que l'ignorance de la langue flamande peut être une cause d'exclusion à l'admission des emplois publics au Congo?’, antwoord, dat luidde: ‘J'ai dit que non. Dans l'état actuel des choses, ce n'est pas possible’Ga naar voetnoot1), een reden te meer moeten geweest zijn om hun amendement krachtdadig staande te houden. Uit de bespreking blijkt dus dat men de goedzakkige Vlamingen eens te meer met een doode musch had tevreden gesteld. In feite had men aldus geredeneerd: ‘Uw rechten zijn door de wet gewaarborgd, maar wij beloven U niet, dat die wetten steeds zullen toegepast worden. Wij zullen zien, als het kan; dat zal dan maar louter toevallig zijn. Maar als het niet gaat, in 's hemels naam! Gij moet U dan maar in dien toestand schikken.’ En in petto voegde men er bij: ‘Gij doet het nu toch al zoo lang in België zelf, waarom zoudt gij het ook niet in Congo, dat zooveel verder is, doen!’ En, inderdaad, zien wij niet hoe hier te lande nagenoeg dagelijks de wetten op het Nederlandsch in het gerecht, in het bestuur, in het onderwijs overtreden worden, hier waar nochtans de leiders van het Vlaamsche volk de gelegenheid hebben om zonder dralen die overtredingen aan te klagen? Wat zal het dan zijn zooveel honderden kilometers ver waar zoo goed als geen toezicht bestaat en waar alle wegen voor de willekeur geopend zijn? De Minister zei, dat onder de gegeven omstandigheden het nog niet aanging om van alle koloniale ambtenaren de kennis van het Nederlandsch te eischen; maar worden er nu maatregelen genomen om, met het oog op de toekomst, daarin te voorzien? Hoe zal het onderwijs aan de Wereldschool te Tervueren zijn ingericht? Zal daar aan het Nederlandsch de plaats worden ingeruimd waarop het recht heeft? En waar blijven de decreten welke de wet ons beloofde? Deze dagteekent van 18 October 1908; wij schrijven thans 1911 en in zoover het ons bekend is, werd nog geen bepaling aangaande het taalgebruik in Congo genomen. En het komt ons voor dat, nu men er op uit is om onze Vlaamsche menschen naar Congo te lokken, op het Staatsbestuur de zedelijke verplichting rust hun alle mogelijke bescherming te waarborgen. Wij weten het wel, personen, die met het droombeeld van de ‘expansion mondiale’, van een Grooter-België in het hoofd loopen, zullen alleen het oog gericht houden op de economische belangen, die het bezit van een kolonie kan opleveren. Maar even groot als deze zijn de persoonlijke belangen van degenen die door hun werkkracht het land zullen ontginnen, de rijkdommen uit den grond zullen halen en veel geld naar België zullen doen stroomen. En die werkkrachten zullen vooral Vlamingen zijn. Laten de Vlamingen ditmaal nu eens geen ‘goede jongens’ zijn en eerst hechte waarborgen eischen vooraleer zij zich inschepen. Anders zouden zij wel eens in een soortgelijken toestand kunnen geraken als die Franschonkundige Antwerpsche zeelieden, waarvan wij onlangs vernamen dat zij, na in Le Havre hun schip te hebben verlaten, aan den Vlaamschonkundigen Belgischen Consul hun belangen niet konden uitleggen en op een zeker oogenblik zelfs door de Fransche gendarmerie als vagebonden in de gevangenis te Amiens werden opgeslotenGa naar voetnoot2). Koloniseeren is uitstekend; maar eerst moet men weten welke de toestand van onze Vlaamsche menschen in Congo zal zijn! |
|