voerd, met levendige belangstelling volgen, kunnen niet anders dan instemmen met deze hulde aan gen. Hertzog gebracht. Alleen rijst de vraag of de Volkstem, in haar vreugde over het bezit van een kordaten en kundigen voorman, wien ook wezenlijk het hooge taalbelang ter harte gaat, niet vergeet, dat het volk der Afrikaanders nog zoo'n voorman heeft in president Steyn, die naast gen. Hertzog in de bres zou staan, als zijn gezondheid het hem toeliet
Waarlijk, dat is ook een voorman, die ‘niet alleen weet wat hij wil, maar aan innige belangstelling voor de taalrechten zijner landgenoten ook de kennis paart om daaraan bevorderlik te wezen.’ Hij paart er nog alleen niet de noodige lichamelijke kracht aan.
En hoeveel doet hij niettemin! Heeft niet nog onlangs in den Unie-Volksraad, bij de beraadslaging over de Vrijstaatsche schoolwet, dr. Jameson herinnerd, dat het pres. Steyn was die in de nationale conventie de Engelsche leden voor de taalgelijkheid had gewonnen?
En nu moge het ons Nederlanders geoorloofd zijn er voldoening over te gevoelen, dat die twee voormannen van het Afrikaander volk voor een niet gering deel hun omleiding in ons land hebben gehad. Geen van beiden steekt het trouwens onder stoelen en banken, dat hij op dien tijd, in het oude Nederland doorgebracht, met erkentelijkheid terugziet.
* * *
Gen. Hertzog werd dan na de beraadslaging in den Volksraad, waarbij hij de vereering van de Afrikaanders verwierf en den eerbied ook van zijn tegenstanders afdwong, te Kaapstad gehuldigd aan een feestmaal, hem door de Afrikaanse Taal Vereniging aangeboden.
Advokaat J.H.H. de Waal sprak hem toe en noemde hem den meest geliefden en tegelijk meest gehaten man in Zuid-Afrika. Waardoor had hij zich dien haat verworven? Omdat hij de gelijke taalrechten, dank zij vooral pres. Steyn en hem, in theorie verkregen, ook wilde toepassen.
‘Dat men hierover zooveel lawaai maakte’ - aldus ging adv. de Waal, volgens het verslag van Ons Land, voort, ‘was voor een groot deel aan de Hollands-sprekende Afrikaners zelf te wijten, omdat zij nooit gebruik van hun rechten gemaakt hadden, waaraan de Engels-sprekenden zo gewoon waren geraakt, dat het hun nu uiterst verbaasde te zien, dat generaal Hertzog van deze regel afweek. Daar had men bijv. de bepaling, dat civiele ambtenaren kennis van Hollands en Engels moesten hebben. Sir Gordon Sprigg voerde tijdens en na de oorlog honderde ambtenaren van buiten in, die alleen kennis van Engels droegen, zonder dat een degelik protest daartegen werd aangetekend. Voorts had men hier het recht verkregen om in de gerechtshoven in het Hollands te pleiten. Hoevelen maakten van dat recht gebruik? En hoe stond het op onderwijsgebied? Inspekteurs werden aangesteld, die geen of geen voldoende kennis van Hollands hadden en onderwijzers werden benoemd zonder dat ze iets van Hollands afwisten. Het eksamenstelsel was voorts zodanig ingericht, dat alles in het Engels geschiedde. Het was dus duidelik, dat wij in de praktijk niets hadden toegekregen. Generaal Hertzog's grote fout, volgens sommigen, lag daarin, dat hij zeide, dat de wet geen dode letter behoorde te blijven. Hij durfde zijn man te staan en dat werd hem kwalik genomen. Er waren misschien meer manhaftige mannen onder ons volk, doch er waren ook een massa papbroeken. Generaal Hertzog had zich echter een man getoond en om die reden was men hier hedenavond bijeengekomen om hem hulde te brengen wegens zijn manhaftigheid.’
Daarop volgde een toespraak van gen. Hertzog, die te lang is om er meer dan de volgende aanhalingen uit te doen, die bepaaldelijk ook voor de lezers van Neerlandia belang hebben. Wij nemen weer het verslag van Ons Land over.
‘Al wat hij gedaan had’ - zei gen. Hertzog - ‘was te breken met de mode. Wat was tot nu toe de mode geweest in ons onderwijsstelsel? Om de kinderen te leren pronken met Engels. Met “education” werd bedoeld kennis van één taal en die taal 't Engels. Morele opvoeding werd niet in acht genomen. Het onderwijssysteem was erop uit geweest om de kinderen vooral te leren het Engels met een zuiver aksent uit te spreken. Dat scheen hoofddoel te zijn geweest. Dat had ons reeds veel gekost en wij zouden daaronder nog lang moeten lijden. Hij herinnerde zich nog goed hoe hij, toen hij in Holland aankwam om zijn studiën aldaar aan de universiteit voort te zetten, wonderveel van zijn B.A. titel dacht, doch spoedig uitvond, dat zijn mede-studenten, die van gymnasia en hogere burgerscholen kwamen, veel grondiger onderlegd waren en meer kennis van zaken hadden dan hij, hoewel die jongelui geen titels achter hun namen hadden.’
Ten slotte sprak gen. Hertzog over het verband tusschen Afrikaansch en Nederlandsch. ‘Zich richtende tot de leden van de A.T.V., zeide hij, dat zij eigenlik de vertegenwoordigers van het taalafrikanisme waren, die op zich genomen hadden een lansje te breken voor de hollandse taal, zoals die in Zuidafrika gesproken wordt. De vereniging had zijn sympathie. Reeds in 1886 had hij in het Z.A. Kollege in een debat de afrikaanse taalvorm krachtig verdedigd.... Hij zou er echter niet voor zijn de afrikaanse taalvorm op de scholen de plaats te doen innemen van het nederlands (hoor, hoor en applaus). Zoals hij reeds gezegd had, hij stoorde zich niet veel aan de vorm. Er waren andere zaken, die meer zijn aandacht bezig hielden. Er moest ook eerst nog grotere overeenstemming in Zuidafrika zijn onder de hollands-sprekenden. Zij waren zelf nog een beetje onzeker waar zij stonden. Zij konden wel een richting aangeven, doch het volk diende eerst te gevoelen, dat het afrikaans zijn taal was en dat was het volk zich nog niet klaar bewust. Men mocht het volk niet dwingen en diende dus stadig aan te gaan. Het verschil tussen afrikaans en hooghollands was betrekkelik gering. Het hollands woordeboek was en bleef ook hun woordeboek al gooiden zij hier en daar een paar medeklinkers overboord.’
Vervolgens hield gen. Hertzog een pleidooi voor aanmoediging van de Afrikaansche dichters en schrijvers, die reeds voortreffelijk werk hebben geleverd. Hij noemde Reitz, Brink, Celliers, Marais, Totius. Zoo toonde hij zkh een voorstander van het Afrikaansch ook als letterkundige taal, maar met behoud van den band met het Nederlandsch.
* * *
Ook oud-president Reitz, nu voorzitter van den Senaat, sprak aan het feestmaal. Hij herinnerde aan wat een Nederlander, de heer Coninck Liefsting, hem kort na den oorlog had gezegd. Het was dit: ‘Behoud jullie godsdienst en taal, en jullie kunnen niet uitgeroeid worden.’