Zuid-Nederland
De vervlaamsching der Hoogeschool te Gent.
De strijd voor de Vlaamsche Hoogeschool is voor goed begonnen. Sedert lang aangekondigd, sedert geruimen tijd degelijk voorbereid, reeds door ernstige voorpostengevechten voorafgegaan, heeft de eerste groote slag op 18 December te Antwerpen plaats gehad, toen daar in de groote zaal van de Koninklijke Harmoniemaatschappij voor een geestdriftige massa, waarvan de sterkte tusschen de 4000 en 5000 man mag worden geschat, drie voormannen van de drie groote Belgische staatkundige partijen, de heeren Frans van Cauwelaert, Louis Franck en Kamiel Huysmans, het recht van het Vlaamsche volk op een hooger onderwijs in eigen taal kwamen betoogen op zoo een afdoende wijze, dat drogredenen alleen het deugdelijke van hun argumenten zouden kunnen ondermijnen.
Het zal een geschiedkundige datum in de Vlaamsche Beweging blijven, die 18e December 1910, toen die vertegenwoordigers van de drie groote staatspartijen, hoe gescheiden ook door levensbeschouwing, door wijsgeerige en godsdienstige opvattingen, ten aanzien van het ontroerd publiek, de handen in elkaar sloegen, en, door den mond van den heer Franck, de plechtige belofte aflegden, dat zij als apostelen het land zouden doortrekken om het goede woord te verkondigen en niet zouden rusten alvorens alles gedaan te hebben wat in hun macht was om aan het Vlaamsche volk de Vlaamsche Hoogeschool te geven. En het was één lang aangehouden kreet van instemming, die opsteeg uit de borsten van die menigte, samengesteld uit personen, behoorende tot allerlei stand, allerlei ouderdom, allerlei denkwijze, toen daar die drie mannen stonden, door zooveel gescheiden, maar verbonden door iets wat sterker was dan al die verschillen, n.l. het gevoel voor taal en volk. Dat was een ondeelbaar oogenblik van diepe ontroering, zooals zelfs in de Vlaamsche Beweging grijs geworden strijders er nooit een beleefd hebben.
Die groote en grootsche volksvergadering zal het uitgangspunt zijn van, laten wij het hopen, den eindstrijd, die, naar het zich laat aanzien, zeer hevig zal zijn. Aan den eenen kant staat de duidelijk uitgesproken wil van het Vlaamsche volk om in eigen land behandeld te worden als zijn Franschsprekende landgenooten, aan den anderen kant zien wij hoe in de vijandige pers het verzet dag aan dag toeneemt en het is te voorzien dat de anti-Vlaamschgezinden tot het uiterste zullen gaan om te beletten, dat aan het Vlaamsche volk gegeven wordt wat ieder vrij en onafhankelijk volk bezit, n.l. een hooger onderwijs in zijn moedertaal.
En in dien strijd zal het er voor het Vlaamsche volk op aankomen geen duimbreed te wijken van het doel dat het zich voor oogen heeft gesteld, karaktersterkte genoeg te toonen om niets af te doen van wat zijn recht is. Dat het zich niet laat afschrikken door de groote woorden welke de tegenstrevers steeds uit hun arsenaal halen wanneer de Vlamingen iets vragen wat hun rechtmatig toekomt. Wanneer hun gezegd wordt dat een Vlaamsche Hoogeschool het bestaan van het vaderland in gevaar brengt, dat zij dan antwoorden dat het bestaan van een land alleen dan gevaar kan loopen, wanneer men de meerderheid van de bevolking van dit land als minderwaardig blijft behandelen; wanneer hun wordt voorgehouden dat een Vlaamsche Hoogeschool een aanslag is op de beschaving en de menschheid, dat zij dan antwoorden, dat geen enkele opvatting van de beschaving en geen enkel begrip van menschelijkheid de opleiding van een volk in een vreemde taal en de onderdrukking van een volk meebrengt; wanneer hun wordt verteld, dat de Vlaamsche Hoogeschool de scheuring van België zal ten gevolge hebben, dat zij dan antwoorden, dat dit de schuld zal zijn van hen die geen rechtvaardigheidsgevoel genoeg hebben om aan het grootste deel van hun landgenooten te onthouden wat zij zelf bezitten; wanneer hun wordt gezegd, dat zij de zedelijke eenheid van België in gevaar brengen, dat zij dan antwoorden dat geen zedelijke eenheid Verkregen kan worden, wanneer aan een volk een opleiding en ontwikkeling wordt ontzegd, die niet in samenklank is met zijn geest, zijn gemoed, zijn karakter, zijn taal.
Met deze beschouwingen voor oogen, indachtig aan de plechtige belofte op de volksvergadering van 18 December door drie der voormannen van de Vlaamsche Beweging afgelegd, gesterkt door de stemming die reeds door verschillende gemeenteraden van het Vlaamsche land, met dien van Antwerpen aan het hoofd, ten voordeele der vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool werd uitgebracht, is het den Vlaamschen volksvertegenwoordigers niet toegelaten te dulden dat aan het wetsontwerp dat, naar de heer Franck den 18en December verklaarde, weldra zal worden neergelegd, wordt getornd en dat daarmee dezelfde ellendige komedie gespeeld wordt als met het wetsvoorstel Coremans het geval geweest is. Hier mag het spreekwoord niet gelden: beter een half ei dan een leege dop, doch hier moet het ordewoord zijn: liever geen wet dan een halve wet, liever niets dan een wet die slechts een zoogezegd voorloopig karakter heeft. Wij weten door de ondervinding, door de wet De Vigne-Coremans van 1883 opgedaan, wat zoo een wet met een voorloopig karakter te beduiden heeft.
En dan is het tevens te hopen dat, tegenover de eensgezindheid waarvan de tegenstrevers het bewijs afleggen, de Vlamingen zelf geen vat aan dezen geven door de zaak gevaar te doen loopen, bij gebrek aan eensgezindheid. Indien er punten mochten zijn waarover zij het niet eens zijn, dan geldt dit toch maar de toepassing van een beginsel, dat als dusdanig geen aanleiding tot verdeeldheid kan geven. Want dat zij niet vergeten dat de tegenstrevers slechts wachten op het eerste teeken van verdeeldheid onder hen, om daarin een reden te vinden om te trachten de zaak op de lange baan te schuiven, meer nog om haar onmogelijk te maken. Dat de Vlamingen, die reeds al te dikwijls door oneenigheid hun heilige zaak hebben geschaad, ditmaal eens bewijzen dat zij politiek beleid genoeg bezitten, nu het er op aankomt een zaak te verwezenlijken die stellig het voornaamste punt van het Vlaamsch programma uitmaakt.