Hoogvliegen.
De ‘aviateurs’, een woord dat enkel tot den taalkundige iets zegt, niets tot de groote menigte, houden steeds ook buiten het vak velen bespiegelend bezig. Er zit ook iets zeer opwekkelijks in het zoeken naar een woordklank voor een nieuw begrip; green beter middel om onschoolsch in kleinen kring de fijne onderscheidingen en verbindingswetten in onze taal te peilen. Onze in Kaapstad zoo gewaardeerde Consul, de heer Van Oordt van Lauwenrecht, heeft zijn belangstelling in dezen getoond door een aantal uitdrukkingen voor te stellen, die in de gegeven volgorde hem aannemelijk voorkomen. Het is opmerkelijk zoo veel woorden kunnen worden gesmeed, al merkt ieder dat sommigen nooit ingang zouden kunnen vinden; dat weet trouwens de geachte inzender even goed als onze lezer; ook hij zal soms een glimlach hebben gehad bij het neerschrijven van het woord of bij het hooren van den klank; zoo bij vlerkruiter en fladderman met de zijnen. Maar dat doet er niet toe. Het doet ook niets af aan de wetenschap dat woorden maken een onschadelijke vreugd is; dat ten slotte zelfstandige machten plotseling over een woord beslissen. Vliegenier schijnt - maar ook niet meer dan schijnt - in het doel te schieten.
Het zijn dan: luchtruiter, luchtkliever, luchtzwever, luchtscheerder, luchtploeger, vlerkruiter, vliegtuigmenner, vluchtmaker, en als volksuitdrukkingen: klapwieker, fladderaar, vliegmatroos, en al naar gelang van het geslacht of den leeftijd: fladderman, -vrouw, -juf, -jongen, -meisje, -kind.
Vliegtuig heeft zeker veel kans.