Edward Coremans. †
En weer heeft de dood gemaaid in de rangen van de Vlaamsche voorvechters, en hij die nu neergeveld werd, was één van diegenen welke aan het Vlaamsche volk diensten bewezen heeft, waarvan het huidige geslacht reeds dadelijk de goede gevolgen ondervond, diensten zoo groot dat het nageslacht steeds met dankbaarheid zal terugdenken aan den man, die door zijn initiatief dat alles heeft weten tot stand te brengen, ten bate van het volk waaruit hij gesproten was en dat hem zoo nauw aan 't harte lag.
Met weemoed begroeten wij hier dan ook het heengaan van Edward Coremans, den overtuigden Vlaamschgezinde, den kranigen strijder voor de verheffing van het Vlaamsche volk, en met een gevoel van warme erkentelijkheid herdenken wij alles wat hij gedaan heeft om aan dit volk weer de plaats terug te schenken waarop het, als vrije en onafhankelijke natie, aanspraak mag maken.
Daarvoor heeft hij bijna veertig jaar geijverd. Al den tijd dat hij, als afgevaardigde van Antwerpen, in de Kamer van Volksvertegenwoordigers zetelde, was zijn aandacht gericht op de nooden van zijn volk en heeft hij getracht het evenwicht te herstellen tusschen den achterlijken toestand waarin dat volk, door de miskenning van zijn nationale eigenaardigheden, verkeert en den drang naar rechtvaardigheid, die als een onweerstaanbare kracht het herstel van dergelijke misstanden eischt. Nagenoeg tot op het einde van zijn leven heeft hij voor zijn Vlaamschgezind ideaal gestreden. Men wist hoe, sedert eenige jaren, zijn gezondheid alles te wenschen overliet, hoe zijn krachten hem aan het begeven waren, hoe hij het gebruik van zijn gezicht begon te verliezen. De vergadering van de Kamer was niet meer bij machte om bij te wonen, maar toen het wetsvoorstel op het gebruik van het Nederlandsch bij het vrij middelbaar onderwijs, dat aanvankelijk zijn naam droeg, om later onder den naam van twee zijner collega's, de heeren Franck en Segers, tot wet te worden verheven, in bespreking kwam, verzamelde hij als 't ware zijn laatste krachten. De macht van de overtuiging werkte sterk in hem en hij strompelde naar zijn plaats in de Kamer, die toen nog open was, om er, onder de aandacht van heel de vergadering, - want hij had steeds het gehoor van het Parlement, - zijn denkbeelden uiteen te zetten, zijn kind te verdedigen.
Coremans begreep de onmiddellijke behoeften van zijn volk; elke wet, waarvan hij het initiatief nam, beantwoordde aan een dringende noodzakelijkheid en gaf voldoening aan een miskend rechtsbegrip. Bedeeld met een zeer positieven geest, joeg hij geen ver afgelegen idealen na, maar steunde hij op de tastbare werkelijkheid, zooals hem die door zijn scherp waarnemingsvermogen was onthuld, om te trachten de wet in overeenstemming te brengen met die werkelijkheid.
De eerste Vlaamsche taalwet, die van 1873, op het gebruik van het Nederlandsch voor de rechtbanken in het Vlaamsche land, danken wij aan Coremans. Die wet beantwoordde wel niet aan hetgeen hij verlangd en gevraagd had; en toen reeds moest hij verdragen, wat hij voor al de Vlaamsche wetten door zijn toedoen of zijn medewerking in het leven geroepen zou te verduren hebben, dat zij verminkt, geknot uit de besprekingen van de Kamer te voorschijn kwam. Weer was Coremans het, in samenwerking met Julius de Vigne, die in 1883 de wet op het gebruik van het Nederlandsch bij het officieel middelbaar onderwijs, voorstelde. Dezelfde Vlaamsche voormannen waren het die in 1889 een nieuwe wet, het gebruik van onze taal voor het gerecht regelende, wisten te verkrijgen. Te dier gelegenheid was het dat de eerste Nederlandsche redevoering sedert 1830 in de Kamer werd uitgesproken. Dat deed Coremans, doch meer om te antwoorden op een uitdaging van Bara, dan wel als gevolg van een diepgewortelde overtuiging. Integendeel! Hij, de sterk voelende, oprechte Vlaamschgezinde, was tegenstander van het Nederlandsch spreken in deze hooge vergadering, omdat hij het ondoelmatig vond, omdat men dusdoende de Nederlandschonkundige volksvertegenwoordigers niet van het goede recht der Vlamingen kon overtuigen. Na het aannemen van deze wet was het dat hem, in 1889, een grootsche volkshulde werd gebracht: talrijke Vlaamsche vereenigingen met vaandels en banieren, vlaggen en kartels, duizenden leden groepeerende, stapten voorbij zijn woning om hem de dankbaarheid te betoonen voor wat hij voor het Vlaamsche volk gedaan had.
In 1891 was Coremans het weer, te zamen met den heer Lejeune, die een voorstel neerlegde en trouwens tot wet wist te doen verheffen, waarbij de rechten van de Vlamingen gehandhaafd werden voor de hoven van beroep te Brussel en te Luik. In 1892 reeds, toen de herziening van de Grondwet in de Kamer ter sprake kwam, stelde hij een amendement voor waarbij het Nederlandsch naast het Fransch als officieele taal in ons land erkend werd, amendement dat hij echter zelf terugtrok, maar dat later, onder den vorm van een wetsvoorstel, aanleiding zou geven tot de zoogenaamde ‘gelijkheidswet’, waarvan Coremans en Juliaan de Vriendt de vaders waren en die in 1898 eindelijk aan onze taal in de stukken van 's lands bestuur de plaats toekende waarop zij recht had.
Wat hij gedaan heeft om ook het gebruik van het Nederlandsch in het vrij middelbaar onderwijs ingang te doen vinden, ligt ieder nog versch in het geheugen. Lang heeft hij daarvoor moeten ijveren: reeds in 1889, toen de nieuwe wet op het hooger onderwijs te berde werd gebracht, stelde hij al amendementen in dien geest voor, maar zonder eenigen bijval; hetzelfde deed hij in 1894, toen de nieuwe kieswet in behandeling was genomen, doch niet met meer succes; slechts in 1901 kon hij er toe komen een geheel afzonderlijk wetsvoorstel in te dienen, dat later, in 1910 pas, de volkomen gewijzigde wet Franck-Segers zou worden.
Men ziet het, zijn verdiensten op Vlaamschgezind gebied zijn groot geweest. Er is bijna geen Vlaamsche wet in het leven geroepen of ze draagt geheel of ten deele den naam van Coremans, en waar dit niet het geval is, heeft hij toch steeds een werkzaam deel genomen om het tot stand komen van andere