De drie Vlaamsche wetenschappelijke Congressen te Antwerpen.
Een bekend woord van Zola wijzigend, zou men kunnen zeggen: de Vlaamsche Hoogeschool is in aantocht. Men zou hoorende doof en ziende blind moeten zijn om dat niet te merken. En de kenteekenen die dit doen veronderstellen zijn meer dan de eerste schemering, welke den naderenden dag aankondigt; het zijn de helle stralen zelf, die de komst van het nieuwe licht vooruitloopen. Eer het enkele jaren verder is, zullen wij de zon hebben zien verrijzen en het zal slechts van de karaktersterkte van de Vlamingen en van hun vertegenwoordigers in Kamer en Senaat afhangen, of de zon zich in heel haar luister zal kunnen ontplooien.
De drie Vlaamsche wetenschappelijke Congressen, welke op 17, 18 en 19 September j.l. te Antwerpen gehouden werden, zijn de laatste uiting geweest in datum van wat er aan wetenschappelijke kracht reeds in het Vlaamsche volk aan het groeien is; zij hebben het bewijs geleverd aan degenen die daaraan nog twijfelen in ons land, dat de beoefening van de wetenschap ook door middel van het Nederlandsch mogelijk is; zij hebben aangetoond dat, wanneer eenmaal de Vlaamsche Hoogeschool een voldongen feit zal zijn, men geen vrees behoeft te koesteren in Vlaanderen niet de personen te zullen vinden, die in staat zullen zijn er de wetenschap te doceeren.
Als wetenschappelijke betooging bedoeld, hebben die Congressen dan ook den indruk te weeg gebracht dien men er van verwachtte op vriend zoowel als op vijand. En waar deze laatste niet groot van ziel genoeg was om den schitterenden bijval van deze betooging te erkennen, verkropte hij zijn spijt door er in het geheel niet over te spreken. Den verdienstelijken inrichters van de Congressen moge dit als een teeken gelden dat zij goed werk geleverd hebben en dat hun moeite met het beoogde succes beloond werd.
Het denkbeeld ‘Vlaamsche Hoogeschool’ hing er niet alleen in de lucht; de woorden lagen op aller lippen en het gevoel laaide in aller harten, van af het oogenblik dat de drie Congressen geopend werden, maar vooral van toen Frans van Cauwelaert zijn diepe overtuiging dienaangaande in de geesten van zijn talrijke toehoorders had weten over te gieten, tot het oogenblik waarop het uur van afscheid nemen geslagen had. En de vervlaamsching van het hooger onderwijs stond allen als zoo een klaar beeld voor oogen de klank had zich zoo diep in het gehoor gegrift en scheen zoo vergroeid met keel en tong en lippen, dat men zich afvroeg hoe het kon zijn dat het denkbeeld nog niet verwezenlijkt was. En aangenomen zelfs dat op wetenschappelijk gebied deze Congressen niets zouden opgeleverd hebben, dan nog hebben zij het ideaal van de vervlaam sching van het hooger onderwijs dichter bij de werkelijkheid gebracht.
Een andere factor van belang was de steeds grootere deelneming van de Noord-Nederlandsche geleerden aan deze Vlaamsche Congressen. Sedert verscheidene jaren mochten de Vlaamsche natuur- en geneeskundige Congressen zich in die belangstelling verheugen en het veertiende Congres van dit jaar heeft in dit opzicht nog de vorige overtroffen. Doch daarnaast zagen wij hoe voor den eersten keer thans, die belangstelling zich ook tot het zesde Vlaamsch rechtskundig Congres uitstrekte, waar officieele afgevaardigden van de ‘Nederlandsche Juristenvereeniging’ en van de ‘Broederschap van notarissen’ in Nederland aanwezig waren. Indien het eerste Vlaamsch taal- en geschiedkundig Congres, dat nu ook de trits van die Vlaamsche wetenschappelijke bijeenkomsten is komen volledigen, nog geen Noorderbroeders onder zijn leden mocht zien dan kwam dit, omdat het eerst zijn sporen wilde verdienen alvorens de Nederlandsche mannen van wetenschap uit te noodigen zich bij zijn werkzaamheden aan te sluiten.
Maar in het algemeen mag worden vastgesteld dat, ondanks de groote verschillen die nog bestaan, de drang naar wetenschappelijke eenheid tusschen Noord Nederland en Vlaanderen zich met den dag uitbreidt. En dat ook is een verblijdend teeken voor de bevordering van het Groot-Nederlandsch ideaal.
En zoo zullen deze Congressen in hun zog iets anders achterlaten dan wat men, op de titels alleen afgaande, zou veronderstellen, en wel een sterker overtuiging dat de verwezenlijking van de Vlaamsche Hoogeschool nog slechts een kwestie van tijd is en een grooter besef van de verstandelijke eenheid die tusschen Noord en Zuid bestaat.