Een Schot over den Nederlandschen boer.
In de Daily Chronicle, het aanzienlijke Londensche dagblad, hebben verleden maand een reeks artikelen gestaan, waarin een Schot schreef over land- en tuinbouw en veeteelt in Nederland. Hij was er opgetogen over, zoover ons volk het daarin had gebracht, en dat nog zonder den steun van beschermende rechten en in wedijver met landen, waar de vee- en bouwboer en de kweeker van planten, bloemen, groente en fruit dien steun van staatswege wel hebben.
Hij hield wat hij hier te lande had gezien het Engelsche volk, waaronder hij woont, als een leerzaam voorbeeld voor. Het gaat daar land- en tuinbouw niet goed, en men verlangt er hulp van de regeering, bescherming tegen het buitenland, maar kijk eens naar Nederland, daar doet men het zonder beschermende rechten en gaat het den boer en warmoezenier voor den wind.
En hoe komt dat? vraagt hij. Het land is er niet goedkooper dan in Engeland, de arbeidsloonen zijn niet lager, de mest is er even duur. Maar de Nederlanders pakken aan. Zij helpen zich zelf. De vernuftige botercontrôle is van de zuivelboeren zelf uitgegaan. De regeering heeft het van hen overgenomen, en nu heeft het rijksbotermerk den goeden naam van den Nederlandschen boter hersteld. Weldra zal het dat voor de goede Hollandsche kaas doen. De regeering zorgt wel voor uitmuntende land- en tuinbouwscholen, en helpt met geld ook, waar het noodig is en verlangt wordt, maar grootendeels komen de boeren en tuinders door eigen inspanning en door samenwerking vooruit. Ja die samenwerking, de kracht van de coöperatie in den landbouw, daarin moesten de Engelschen, zegt de schrijver, de Nederlanders navolgen.
Maar dan ook in hun wetenschappelijk werken. Een Engelschman, die zelf een suikerfabriek bezit, had schrijver zijn bewondering betuigd voor een beetwortelsuikerfabriek, die hij in Nederland had gezien: alles was er in orde. Een Nederlandsch kweeker zei aan schrijver: Ik heb in Engeland op een kweekerij gewerkt; als daar 5000 planten geënt waren, rekenden ze op 3000, waarbij het zou slagen. Hier zal u er 20.000 geënt vinden, en het is bij alle geslaagd. Hoe dat komt? Door er zorg aan te besteden. De schrijver zag met genoegen een jongen Engelschman op die kweekerij het vak leeren.
Melkfabrieken met laboratoria zijn dikwijls niet van buiten af op het land gebracht, maar uit de boeren zelf ontstaan. De schrijver heeft mannen in kielen en met klompen aan over bacteriën, serums, temperaturen, decimalen enz. hooren spreken, en niet op den toon, waarmede Engelsche landbouwers op de wetenschap smalen. Men heeft in Nederland een lust om te leeren, die men meer in Schotland en Wales dan in Engeland aantreft. Eigenaardig dat het Nederlandsch het woord ‘weetgierig’ heeft, dat de Engelschman moet omschrijven met ‘desirous of knowledge’.
Een andere reden, die de Britsche schrijver voor de welvaart van de Nederlanders op het land heeft gevonden, is de eenvoud, waarin zij leven. Zij zijn matig met eten en drinken. Hebben - vraagt schrijver - onze Engelsche landbouw-deputaties in Nederland wel gemerkt, hoe weinig hun milde gastheeren zelf aten en dronken? Een ambtenaar zei 's middags den schrijver: Ik heb ontbeten met brood en kaas. Vele Engelschen zouden verbaasd staan, hoe sober men in Holland leeft. Een rijke boer blijft een eenvoudige boer, dien men met klompen aan en in een bonte kiel ziet loopen. Twee mannen, die de schrijver op een kweekerij zag planten, in hun hemdsmouwen, bleken reizigers van de firma te zijn, die drie vreemde talen spraken. Ja, zei een Nederlander, die Engeland en Nederland beide kent, wij werken harder, zijn zuiniger en we doen, meen ik, meer om de klanten te gerieven. Ik geloof niet, dat de omstandigheden verschillen, maar de menschen zijn anders.
De schrijver, die een overtuigd vrijhandelaar is, ziet in den vrijhandel ook een reden waarom het den landbouw hier zoo goed gaat. De boeren en tuinders koopen al wat zij noodig hebben goedkoop en de wedijver met protectionistische landen heeft hen geprikkeld om uit hun land te halen wat er uit te halen is.
Zijn slotsom is, dat land- en tuinbouw in Nederland hun buitengewonen bloei te danken hebben: aan de ligging van het land, den aard van den grond,