Zuid-Nederland
De vervlaamsching van de Hoogeschool te Gent.
‘Wat wondervolle uitkomsten voor Vlaemsch Belgie zou het niet gegeven hebben, indien de wetenschap van de leerstoelen ter hoogeschole van Gent over geheel het volk had gestroomd, en niet verborgen was gebleven onder de mannen der wetenschap; indien niet zoo velen van de wetenschap waren afgehouden, of dezelve onvolkomen hadden opgenomen door het onvolledig kennen der tael, welke het latijn was komen vervangen.’ Zoo staat reeds te lezen in het verslag van de ‘Vlaemsche Commissie, welke in 1856 door de regeering was aangesteld ‘om het gebruik der nederduitsche (Vlaemsche) tael te regelen in hare betrekking met de verschillige gedeelten van het openbaer bestuer.’ En de hierboven neergeschreven zin bewijst welk goed inzicht de leden van die commissie hadden in de heilzame gevolgen welke een hooger onderwijs in de moedertaal voor de ontwikkeling van een geheel volk kan meebrengen. Zij beseften er het noodzakelijke van, toen zij schreven: ‘het regt, zoo wel als het algemeen belang, vordert dat ook in het hooger onderwijs het nederduitsch naest het fransch op gelijken voet ‘sta’, en zij voelden dat de vervlaamsching van het hooger onderwijs in Vlaanderen slechts een kwestie van tijd was, toen zij als hun overtuiging uitdrukten: ‘Het bestaen van een Vlaemsch hooger onderwijs kan maer een vraegstuk van tijd en middelen meer zijn; in de geesten zit het reeds.’
Dit werd geschreven nu meer dan vijftig jaar geleden. Dat het toen reeds in ‘de’ geesten zat, was misschien wel wat overdreven. In sommige geesten zat het stellig; doch dat waren slechts uitzonderingen. Thans echter heeft het denkbeeld groote vorderingen gemaakt; een veel grooter aantal personen dan in 1856 zijn de noodwendigheid van een hooger onderwijs in het Nederlandsch gaan inzien en het oogenblik lijkt niet meer verre dat heel de Vlaamsche bevolking zal beseffen welk groot sociaal belang dit voor haar zal opleveren.
De tijd blijkt thans rijp te zijn om naar de verwezenlijking van dit voorname punt van het Vlaamsch programma met overtuiging en krachtdadigheid te streven; want de tijd van de voorstudie ligt nu achter den rug en men kent thans heel den omvang dien dit belangrijke vraagstuk heeft aangenomen. Veertien jaar zijn er noodig geweest om aan dit problema zijn volle ontwikkeling te geven. In Augustus 1896 was het het XXIIIe Nederlandsch taal- en letterkundig Congres, te Antwerpen gehouden, dat een commissie benoemde om de zaak te onderzoeken en reeds in Mei 1897 kon Professor Dr. Julius Mac Leod een merkwaardig verslag uitbrengen, dat toen ter tijde de goedkeuring van de overgroote meerderheid der Vlaamschgezinden mocht wegdragen. Van den beginne af waren er nochtans enkele personen van gezag, waaronder vooral de hoogleeraars Fredericq en Vercoullie moeten genoemd worden, welke de oplossing door Professor Mac Leod aan de hand gedaan en door heel de Hoogeschoolcommissie aanvaard te radicaal vonden, terwijl van een anderen kant de heer Lodewijk de Raet, enkele jaren nadien, de overtuiging uitsprak dat het zoogenaamde stelsel Mac Leod niet ver genoeg ging, doordien het de vervlaamsching van de technische scholen als een punt van later zorg geheel op het achterplan schoof, terwijl nochtans, volgens hem, dit een vraagstuk van allereerst gewicht was.
Met flinke voortvarendheid was men intusschen met de propaganda ten voordeele van de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool begonnen. Niet zoodra had het denkbeeld vaste vormen aangenomen of de Vlaamschgezinde studenten te Gent, met name het ‘'t Zal wel gaan’, hadden een referendum ingericht en de meening van verschillende personaliteiten, Vlaamschgezind of niet, omtrent de zaak ingewonnen. Later kwam een ‘Studentencommissie voor de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool’, uit studenten van verschillende gezindte bestaande, tot stand, commissie die in 1903 een nieuw vlugschrift van Prof. Mac Leod liet verschijnen: ‘Over de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool.’ Deze commissie belegde een aantal congressen waarop het punt ter sprake werd gebracht. Het Propagandacomiteit van den. Gentschen Tak van het A.N.V. richtte te Gent en in den omtrek talrijke openbare vergaderingen in, waarop de zaak aan de bevolking werd uiteengezet en waar deze werd aangespoord om verzoekschriften naar de Kamer te zenden, waarin de vervlaamsching der Hoogeschool te Gent gevraagd werd. In 1905 werd bij de Kamer een wetsvoorstel ingediend dat hetzelfde beoogde en waarin, wat de uitvoering betrof, de oplossing door Prof. Mac Leod in zijn verslag aan de hand gedaan, werd overgenomen.
Daarna scheen echter het vraagstuk een dood punt te hebben bereikt. Ten gevolge van het optreden van den heer De Raet scheen in veel geesten twijfel te zijn ontstaan nopens de deugdelijkheid van het voorstel Mac Leod en het oogenblik was gekomen waarop men een anderen weg moest inslaan. Dit werd duidelijk ingezien door den Antwerpschen Tak van het A.N.V., die in 1906 voorstelde een nieuwe Hoogeschoolcommissie te benoemen, om, aangezien men in het bezit was van nieuwe gegevens, te onderzoeken of de oplossing van 1897 nog kon voldoen aan de gewijzigde opvattingen, die in de geesten van velen was ontstaan. Besloten werd dat van die nieuwe commissie zouden deel uitmaken: 1o. de leden van de commissie van 1896; 2o. degenen welke een minder radicale oplossing van het vraagstuk toegedaan waren; 3o. degenen welke partijgangers waren van een meer radicale oplossing. Die commissie zou vooral tot doel hebben de eensgezindheid onder de voorstanders van de vervlaamsching der Hoogeschool te Gent te bewerken. Indien met genoegen kon worden vastgesteld dat de hoogleeraars Fredericq en Vercoullie, die in 1896 geweigerd hadden in de hoogeschoolcommissie te treden, thans hun medewerking wilden verleenen om de zaak te helpen oplossen, moest echter met spijt worden aangestipt, dat enkele leden der eerste commissie, waaronder ook Prof. Mac Leod, ondanks herhaald aandringen, zich ter zijde hielden.
Het gevolg van de werkzaamheden der nieuwe commissie was een nieuw verslag, van de hand van den heer De Raet, dat in 1909 volledig verscheen en dat in merkwaardigheid niet voor dat van Prof. Mac Leod behoefde onder te doen. Een ander verheugend gevolg was dat degenen die vroeger een minder radicale oplossing toegedaan waren, zich thans in een veel radicaler zin uitspraken.
Te betreuren valt het alleen dat enkele leden van de commissie van 1896 bij hun vroegere zienswijze bleven staan, want om de gewenschte vervlaamsching te verkrijgen mag geen enkele kracht ongebruikt blijven, en, indien sommigen al eens over de wijze waarop het doel dient bereikt te worden andere inzich-