is: het Airikaander huisgezin. Politiek en stoffelijke belangen zal het terzijde laten. Het wil ‘voorzien in de behoefte aan gezonde en frisse lees stof van 't Afrikaner huisgezin.’ ‘Voortdurend wordt er geklaagd, dat Afrikaners zo weinig lezen.’ Maar er is dan ook voor hen zoo weinig te lezen. De groote bladen kunnen geen ‘huiselike lektuur’ leveren, en dan leeft men maar van ‘'t goedkope afval van andere landen.’ Dat zal nu anders worden, als de Afrikaander de Brandwag in huis krijgt.
‘En daarenboven wil dit tijdschrift - zoo gaat 't voort - trachten om leiding en koers te geven aan de vele zeer bekwaam gebleken Afrikaner pennen, die ernaar streven of ervoor gevoelen, n eigen nasionaal-afrikaanse letlerkunde te helpen groot-maken.’
Ons dunkt, dat is niet te veel gezegd. Er hebben zich Afrikaanders meesters met de pen getoond. Als die meewerken - en een groot aantal hunner heeft het beloofd - kan de Brandwag een tijdschrift van beteekenis worden. Het zal, hopen wij, dan niet lang duren, dat er scheiding komt, dat er twee tijdschriften uit groeien, een voor ontwikkelden en een voor 't heele gezin, klein en groot. Maar alvast doet de Brandwag verstandig allerlei soort lezers te trekken. Daartoe heeft het tijdschrift een rubriek voor vrouwen, met praatjes over de mode, een afdeeling voor kinderen, een schaakrubriek, sportpraatjes; naast boekbeoordeelingen, muziekbeschouwingen, letterkundige en andere opstellen en oorspronkelijk letterkundig werk. Heeft het eenmaal vasten voet in het Afrikaansche huisgezin, dan kan het verder zien.
Maar hoeveel steun de commissie van voorbereiding, op een vergadering van het Afrikaanse Taalgenootskap benoemd, ook vond, de zaak zou nog haar beslag niet hebben gekregen, als niet de Volkstem de verantwoordelijkheid en het risico van de uitgave op zich had genomen. Op de drukkerij van de Volkstem wordt het tijdschrift dan ook gedrukt. Het blad zal ook het letterkundige werk, dat het tot nog toe pleegt te geven, aan de Brandwag overlaten. Dr. F.V. Engelenburg, de hoofdredacteur en eigenaar van 't blad, mag daar zeker wel voor geprezen worden.
Als taal neemt ‘Die Brandwag, Tijdskrif voor Huisgesin’, het Afrikaansch en het vereenvoudigde Hollandsch. De inleiding begint met Hollandsch en wordt, zonder overgang, in het Afrikaansch voortgezet. ‘Ons skrijf is v'r Suidafrika, nie v'r Europa nie. En, terwille van die saak waarvoor ons werk, sal ons in die begin bajemaal stukke opneem, wat miskien nie heelmaal ons goedkeuring wegdraag nie. Ons doen dit om die lus tot skrijve en lese te help bevorder.’
Verder lezende vinden wij een paar bladzijden met woorden van aanmoediging van Afrikaander voormannen, en het treft ons, dat het meerendeel nog in het Hollandsch schrijft. Maar van de bijdragen is 't meeste in het Afrikaansch gesteld.
* * *
De rij der bijdragen wordt, na een kort Unie-lied, geopend met een belangrijk artikel van dr. Engelenburg over Zuid-Afrikaanse Meubelkunst. Hij wil dat de regeering een eigen meubelkunst aanmoedige, hetzij door knappe Afrikaanders het vak buitenslands te laten leeren, of van buitenslands leermeesters te laten komen. De regeering kan een voorraad hout inslaan, wedstrijden uitschrijven enz.
Er worden nu reeds en er zullen nog meer gebouwen voor den dienst der Unieregeering worden gezet. Die moeten gemeubeld worden. Laten dat niet alleen uitheemsche meubelen zijn! Er worden toch al veel te veel meubelen ingevoerd, in 1908 voor ruim £ 175.000, in 1909 voor ongeveer £ 200.000.
‘Welnu’, zegt dr. Engelenburg, ‘verreweg de meeste dezer overzeesche artikelen kunnen in ons eigen werelddeel door onze eigen medeburgers gemaakt worden. Het talent daartoe is ongetwijfeld aanwezig, ook voor de uitoefening van 't fijnere en meer delikate ambacht; er bestaan artistiek aangelegde schrijnwerkers onder ons.’ Maar zij moeten gelegenheid krijgen om hun gave te toonen, en er moeten volleerde krachten aangekweekt worden.
Ziedaar een paar grepen uit het belangwekkende opstel van dr. Engelenburg. Menigeen onzer lezers, die 't knutselwerk heeft gezien van Boeren, die zich tijdens den oorlog als krijgsgevangenen den tijd moesten dooden en ook wat verdienen wilden, zal kunnen getuigen, dat er inderdaad bij velen talent voor houtbewerking is.
Over den verderen inhoud van die Brandwag moeten wij kort zijn. Er is een geschiedkundig opstel over Pretoria, ‘die hoofdstad van Suidafrika’, van H.C. Marais; het eerste stuk van Die Baljuw, ‘'n storie van die oorlog’, van Joubert Reitz, en nog meer, waarvan wij reeds een en ander hebben aangestipt.
Er zijn ook illustraties, o.a. de afbeelding van een schilderij van F.D. Oerder, dat in de stadsraadzaal te Pretoria hangt, en voorstelt: ‘Pretoria, soals 't daaruit gesien 't in 1855.’ Een kale vlakte, waar nu de hoofdstad ligt van de Unie van Zuid-Afrika, het land van groote beloften.