Een nijverheid van beteekenis.
De heer Mr. Van Waterschoot van der Gracht, ingenieur-directeur van de Rijksopsporing van delfstoffen in Nederland, heeft onlangs een redevoering gehouden over steenkolen in Nederland, waaraan het volgende is ontleend:
‘De totale oppervlakte, waarbinnen in ons land de steenkolen op voor den modernen mijnbouw bereikbare diepten aanwezig zijn, kan men thans reeds in het ruwe schatten: het zijn minstens 35-40.000 H.A. Een respectabel terrein dus.
In Limburg hebben wij te doen met een betrekkelijk zeer ondiep gelegen kolenveld, waar vele millioenen tonnen, zeker wei niet minder dan een milliard voor ontginning gereed liggen. Dat is duizend millioen tonnen.
In het vetkolengebied van Kessel en Helenaveen ligt op 700-900 M. een kolenrijkdom van 300.000.000 tonnen.
Nabij Winterswijk is op 450 M. een reusachtige steenzoutmassa aangetoond van milliarden tonnen zout. Op 1000 M. onder het zout zijn rijke kolenlagen.
Wanneer geheel de Limburgsche kolenvelden op minder diepte dan 900 M. gelegen, in bewerking zullen zijn, kan de jaarlijksche opbrengst gemakkelijk tot 10 millioen ton en meer worden opgevoerd. Wij zouden dan de zesde plaats kunnen innemen onder de kolen-voortbrengende landen van Europa en (de Vereenigde Staten alleen uitgezonderd) van de wereld. En eerst na 100 jaren van volle bewerking zullen wij de reserve - die bij het Peeler kolenveld 1000 M. diep ligt, behoeven aan te spreken.
De Nederlandsche mijnbouwbevoiking is in de laatste tien jaren meer dan vertienvoudigd en bestaat gelukkig voor 80% uit Nederlanders.
Bij het in bewerking komen der nieuwe Zuid-Limburgsche kolenvelden zal die bevolking van 5000, wat zij thans bedraagt, tot 8000 à 9000 stijgen.’