Neerlandia. Jaargang 14
(1910)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWest-IndiëDe Vereenvoudiging van het Nederlandsch, een belang voor West-IndiëGa naar voetnoot1).Dames en Heeren. Die hier voor U staat en het woord tot U richt, is U totaal onbekend. De eenige reden dan ook, die het geacht Bestuur van de Vereeniging tot Vereenvoudiging der Schrijftaal had, om mij uit te noodigen, in deze Algemeene Vergadering het woord te voeren, was de omstandigheid, dat ik vijftien jaren lang aan het onderwijs in West-Indië verbonden ben geweest. Eene stem dus uit West-Indië. En daarenboven de stem eens bekeerlings. Vroeger, - waarom het niet gezegd? - was de beweging tot vereenvoudiging der schrijftaal mij niet sympathiek. Een stuk geschreven in de Vereenvoudigde Spelling, deed mij altijd denken aan het weekboekje eener keukenmeid. Dit is echter geheel anders geworden, sinds ik vijftien jaar lang het onderwijs in West-Indië op allerlei scholen van nabij heb gadegeslagen. Er is daar in West-Indië Nederlandsch gebied te verdedigen en te veroveren. 't Is waar, in vergelijking met Nederland en Oost-Indië is West-Indië gering. Suriname met zijn 53.000 zielen (behalve Indianen en Boschnegers) en Curaçao met een nagenoeg gelijk aantal beteekenen niet veel in vergelijking met de millioenen bewoners van Nederland en Oost-Indië. Doch het geldt daar Nederlandsch gebied. Geen grond-gebied, maar taalgebied. Het Nederlandsche rijk bestaat niet alleen uit grond, ook de Nederlandsche taal heeft haar gebied. Gold het een stukje grondgebied van Nederland te verdedigen, als één man zou de Nederlandsche bevolking opstaan en zich ten strijde aangorden, ook al ging het maar over een strookje gronds met honderd duizend bewoners. Wij zouden dat strookje niet willen missen. En te recht. Maar hier gaat het over een stuk taalgebied. Nederlandsch wordt in die Verre gewesten nog niet gesproken gelijk het behoort. In Suriname meer, in de Kolonie Curaçao zeer weinig. Maar men moet het met eigen oogen hebben gezien, men moet het bijgewoond hebben, om het te weten, welk een struikelblok voor het aanleeren van het Nederlandsch is de moeilijke spelling onzer dierbare Moedertaal, en om tot het gereede, voor de hand liggende besluit te komen, dat aan de uitbreiding der Nederlandsche taal in West-Indië een ontzaggelijke dienst zou bewezen worden met de spelling en schrijfwijze zooveel mogelijk te vereenvoudigen. Nu wordt daar een schat van tijd en Nederlandsche kracht verspild, die waarlijk beter besteed zouden kunnen worden. | |
[pagina 131]
| |
Ik wil zelfs den schijn niet aannemen te spotten met de welgemeende pogingen dier sympathieke tropenkinderen om onze taal te spreken. Daarom zal ik mij onthouden van door vermakelijke voorbeelden aan te toonen, hoe moeilijk het is onze taal aan die menschen te onderwijzen. Maar ik betreur het oprecht, dat zooveel tijd en kracht nutteloos besteed worden aan spel- en schrijfregels, die het den West-Indiër (uitzonderingen niet medegerekend) zoogoed als onmogelijk maken onze taal behoorlijk te leeren spreken en schrijven. Hoeveel meer nut zouden èn zwarten èn kleurlingen èn blanken daar ginds uit hunne weinige schooljaren trekken, hadden zij hun hoofd niet te breken met zoovele regels over dubbele e's en enkele o's, over t's en d's, over g t's en c h t's, die zij toch nooit, of uiterst zelden, snappen. Breng het hun maar eens aan 't verstand, hoe zij moeten lezen: hij ging wandelen om zich niet te vervelen! In naam dier moedige Nederlandsche mannen en vrouwen, die daar onder de brandende zon der tropen hunne beste krachten wijden aan het onderwijs der jeugd, en wier zware arbeid men moet gezien en gadegeslagen hebben, om er al het moeilijke van te begrijpen, vraag ik met aandrang verlichting door vereenvoudiging. Nog iets anders heeft mij tot mijne bekeering geleid, ofschoon niet in die mate als de eerste beweegreden. Men kan ook van den vijand leeren; dat is een regel van tactiek. Welnu de vijand is de vreemde, niet Hollandsche taal. Het papiamentsch, de volkstaal van Curaçao, kan ik buiten bespreking laten, wijl het slechts een uitwas is van het Spaansch. Maar van het Spaansch valt in dit opzicht veel, zeer veel te leeren. Het zal misschien menigeen verwonderen, als ik U zeg, dat het Spaansch in de vereenvoudiging alle talen van Europa driehonderd en meer jaren vooruit is. Er is in het Spaansch eenvoudig niets meer te vereenvoudigen. Alleen de stomme h (vóórkomend o.a. in de ook hier wel eens gebruikte woorden: Hidalgo, Hermandad enz.) zou men kunnen missen; maar dat is dan ook alles. Overigens schrijft men altijd gelijk men uitspreekt en spreekt uit zooals men schrijft. Ik heb het zelf ‘aan den lijve’ ondervonden en het honderden malen bij anderen gezien, welk een gemak dat geeft bij het aanleeren der taal en welk een hulpmiddel het is om correct, zonder fouten te schrijven. Ik ontving in mijne betrekking op Curaçao jaarlijks honderden in 't Spaansch geschreven brieven van personen uit allerlei standen. Wat mij altijd opviel in die brieven was het gering getal schrijffouten. Dank aan de allereenvoudigste spelregels kan men in het Spaansch bijna geene fouten schrijven. De fouten, die er gemaakt werden waren ofwel gehoorfouten, omdat men b.v. een b niet van een v weet te onderscheiden (zoodat in vele streken van Spanje bibere en vivere juist eender klinkt; drinken en leven is dezen Spanjaarden hetzelfde,) - ofwel het zijn taalfouten, waardoor men b.v. een verkeerden vorm geeft aan een onregelmatig werkwoord; maar spelfouten komen zoo goed als niet voor. Kom daar eens om als het Hollandsche brieven betreft, zelfs van beschaafde en ontwikkelde menschen! Getuige o.a. Bernard Canter in zijn geestigen brief aan Marcellus Emants, waarin hij (B.C.) ronduit verklaart, niet zonder fouten tegen de regels van De Vries en Te Winkel te kunnen schrijven! Nu wordt op Curaçao veel Spaansch geleerd; men heeft daar dus gelegenheid tot vergelijking der talen. Aan de inrichting, die ik daar de eer had jaren lang te besturen en die in de laatste jaren een dagschool was voor Meer Uitgebreid Lager Onderwijs voor den netteren stand, waren 180 leerlingen. Er waren in die inrichting twee afdeelingen: eene Spaansche en eene Hollandsche afdeeling. In de eerste was Spaansch de voertaal, in de tweede het Nederlandsch. Opvallend echter was, dat in de Spaansche afdeeling altijd het dubbele aantal leerlingen zat van de Hollandsche afdeeling. De verklaring van dit feit moge men zoeken waar men wil, - en er zijn gereede verklaringen voor te vinden, - maar het geeft toch ook te kennen, dat wij wel wat mogen doen in de richting van vereenvoudiging en vergemakkelijking van het Hollandsch om niet tegenover het Spaansch, en zijn uitwas: het Papiamentsch, terrein te verliezen. En of de eenvoudigheid van de Spaansche spelling de letterkunde verarmt, zooals in ons land zoozeer gevreesd wordt door sommigen? Mijne bevinding is juist het tegenovergestelde. Ofschoon de Spanjaard al eeuwen lang zoo eenvoudig mogelijk spelt, is er geen rijkere letterkunde in Europa (de Nederlandsche letteren niet te na gesproken. Mijn eeresaluut aan de hier aanwezige letterkundigen!) Geef een beschaafden Spanjaard of Zuid-Amerikaan een stukje papier en een pen en hij is schrijver of dichter, vaak allebei. Er is zelfs in de Spaansche letterkunde overproductie. Dat is zeker ook niet goed; maar 't is toch het tegenovergestelde van verarming. Dank aan die eenvoudige spelling kan de Spanjaard van heden nog de kunstwerken van het voorgeslacht genieten. Don Quijote, de gedichten van Calderon, van Lope de Vega enz. worden heden ten dage nog zonder veel moeite gelezen. Is dat ook het geval met onze groote meesters der 17e eeuw? Men is nooit te oud of te groot om te leeren, zelfs van Spanjaarden. Al hebben wij voor eeuwen het Spaansche juk afgeworpen, - iets waar ik volstrekt niet rouwig om behoef te zijn, - dit moet ons niet weerhouden om het goede over te nemen overal waar wij het vinden. M. VICTOR ZWIJSEN. Tilburg, Mei 1910. |
|