Van een Antwerpsch reisje.
Een lid van het Verbond schrijft ons:
Ik ben verleden maand uit Rotterdam naar Antwerpen gegaan om er den jaarlijkschen voetbalwedstrijd tusschen Nederlanders en Belgen bij te wonen. Ik mag zoo'n wedstrijd graag zien, en dan is 't ook een genoegen weer eens in Antwerpen te wezen.
Waarom gaan wij Hollanders, vooral wij Rotterdammers daar niet wat meer heen? Het is naast de deur. Een goede trein brengt er u, uit Rotterdam, in minder dan twee uur. Gij kunt op een dag makkelijk heen en terug, en hebt er den tijd om het kostelijke museum van schilderijen te zien, het eenige museum Plantijn - Moretus, of althans een van beide; gij wandelt de groote kerk eens binnen - misschien treft gij het, dat het gordijn voor de Rubensen is weggetrokken, en anders loont het bouwwerk zelf een bezoek ten volle - en dan hebt gij de stad zelf met haar mooie oude huizen, haar wijdsch aangelegde nieuwe wegen, de havens, het opgewekte leven op straat en den indruk van onder een ander volk te zijn, wat een der grootste bekoorlijkheden van het reizen uitmaakt. Want dit merkt gij wel, al klinkt de eigen taal u allerwegen tegen: gij zijt hier de grenzen van uw land over.
Maar ik wil u eigenlijk niet over het aantrekkelijke van Antwerpen schrijven, van de musea niet, waar ik verleden maand buiten ben gebleven, en ook niet over dien voetbalwedstrijd, al was die het beschrijven wel waard, maar over iets dat met dien wedstrijd in verband staat en waarover Neerlandia het in het April-nummer van verleden jaar heeft gehad. Laat ik 't even kort in herinnering mogen brengen.
Bij den Antwerpschen voetbalwedstrijd van verleden jaar reikte een Vlaamsch Antwerpenaar - de heer Havenith - aan de Nederlanders, die toen hadden gewonnen, den prijs uit met een Fransche toespraak. Dat was zoo al eenige jaren gegaan, maar in den laatsten tijd laten de Vlamingen hun taal niet meer zoo goedsmoeds achteruitzetten, en twee Vlaamsche bladen, die daar verschijnen, het Handelsblad van Antwerpen en de Nieuwe Gazet, haalden hun stadgenoot om die Fransche rede - in het door en door Vlaamsche Antwerpen en tegenover Nederlanders gehouden! - duchtig over de kolen.
Neerlandia zocht een deel van de schuld bij onze landgenooten. Hadden die misschien voortdurend Fransch met den heer Havenith gesproken? Tal van Nederlanders kunnen 't maar niet afleeren in Vlaanderen Fransch te spreken, al spreken zij 't ook slecht. De Nieuwe Gazet was er over opgestoven. Ook kon de hebbelijkheid, die Hollanders wel hebben, om te lachen over Vlaamschen tongval of Vlaamsche uitdrukkingen, dezen Vlaming afgeschrikt hebben om in zijn eigen taal het woord te voeren.
Hoe dit zij, toen een maand later de Belgen te Rotterdam kwamen spelen, voerde er weer de heer Havenith het woord, maar in het Nederlandsch!
Nu was ik nieuwsgierig of de heer Havenith van dit jaar ook te Antwerpen - sedert jaren is hij de groote man bij die voetbalwedstrijden - in het Nederlandsch zou spreken. Er is daar een uitgebreide kring, waarin het nog gekleed staat om Fransch te spreken, en ik kan mij voorstellen, dat er voor menig Vlaming een zekere moed toe hoort om indien kring een Vlaamsche toespraak te houden.
Maar helaas! de heer Havenith heeft geen Nederlandsche toespraak gehouden bij het uitreiken van den prijs - ditmaal aan de Belgen! - ook geen Fransche wel is waar. Hij hield in het geheel geen toespraak, maar liet dat over aan baron de Laveleye, die een goed Franschen naam voert en een keurige Fransche rede hield.
Vreemd, dat Handelsblad en Nieuwe Gazet er het zwijgen toe deden. Maar de heer Havenith was in alle geval den dans ontsprongen.
Toch heb ik hem nog tweemaal hooren spreken, al was het geen redevoering die hij hield. Hij liep langs de tribune en sprak eerst met een Belg, een beambte van het veld, en eenige oogenblikken later met een Nederlandsch journalist, die voor den wedstrijd overgekomen was. De heer Havenith sprak den