Hollandsch-sprekende Inlanders.
Uit de Locomotief van 7 Januari 1910:
Een Hollandsch-sprekend Javaansch ingezetene onzer stad (Semarang) beklaagt zich bij ons over het feit dat hij, in een onzer groote toko's een der dames-employé's op eene beleefde wijze in het Hollandsch aangesproken hebbende een norsch antwoord in het Maleisch terug ontving. Later stonden twee mannelijke employé's hem met heuschheid in 't Hollandsch te woord.
Bedoelde ingezetene schrijft ons naar aanleiding daarvan:
‘Indien ik het voorgevallene beschouwen wilde als een mij persoonlijk overkomen onaangename gebeurtenis, zou ik mij direct tot de firma wenden, met verzoek bedoelde dame op haar minder aangename wijze van optreden tegenover het publiek attent te maken. Zoodra ik toch de toko binnentreed om iets te koopen, ben ik “publiek” en een eerste vereischte voor eene firma is, het “publiek” beleefd te doen behandelen door hare employé's, ook al is dat “publiek” slechts een Javaan, wil zij niet, dat haar naam in discrediet komt bij ons Javanen.
Waar het heerenpersoneel ons uiterst beleefd ontvangt, moet m.i. het damespersoneel dit goede voorbeeld volgen en niet zoo duidelijk toonen, dat het ons minderwaardig acht.
Evenwel, deze dame staat niet alleen in hare opvattingen en nog maar al te veel Europeanen zijn van meening dat “Hollandsch spreken” voor ons Javanen, eene overbodige luxe is.
“Een taal vormt het volk”, is eene vaste wet.
Waar wij, Javanen, trachten het Hollandsch aan te leeren en door die kennis van de Hollandsche taal ons nauwer verwant zullen gaan gevoelen aan de Nederlandsche Natie, daar behoort m.i. ons streven op alle manieren aangemoedigd te worden en is het af te keuren dat enkelingen met hun bekrompen begrippen ons noodeloos verbitteren.
Dit onder de aandacht van velen te brengen is de reden van dit schrijven, enz.’