Neerlandia. Jaargang 14
(1910)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen en ander over consulaire aangelegenheden.De jongste volledige lijst der Nederlandsche Diplomatieke en Consulaire Ambtenaren als bijlage gevoegd bij No. 145 van Handelsberichten, de zoo goede, maar helaas veel te weinig lezers tellende uitgave van ons Ministerie van Landbouw, Nijverheid en Handel, met medewerking van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, bevat aan het hoofd een zinsnede, die oogenschijnlijk van geen belang zeer gewichtig is en niet weinig ingaat tegen het zoo voortreffelijk streven van ons Verbond. Daar staat n.m. niet meer of minder dan dit: Brieven aan consulaire ambtenaren behooren geadresseerd te worden als volgt: ‘Au (Consulat) (Consulat-Général), (Vice-Consulat) des Pays-Basà...’; ‘The Netherlands (Consulate), (Consulate- General) (Vice-Consulate) at...’; of ‘An das Niederländische (Consulat) (General-Consulat) (Vice-Consulat) in...’. Met andere woorden al zijn België en Britsch-Zuid-Afrika tweetalige landen, het doet er niet toe, gij Nederlanders behoort aan uw consulaire ambtenaren in Zuid-Nederland, in Transvaal, Oranje-Vrijstaat, de Kaap en Natal, terwijl de tweetaligheid van hoogerhand wordt erkend - tusschen haakjes of dit voor Natal geheel waar is, is mij niet al te best bekend; Neerlandia, dat ons in de laatste jaren zoo bitter weinig omtrent Zuid-Afrika mededeelt, moge ons voortaan beter op de hoogte houden van den vreedzamen strijd, die daar thans gestreden wordt - uw adressen te schrijven in 't Fransch en 't Engelsech. Op 't oog misschien een kwestie van geen belang, is zij 't inderdaad toch wel. Deze wenk van hoogerhand in Nederland gegeven is koren op den molen van allen, die de Vlaamsche Beweging en de Hollandsch-Afrikaansche in de wielen trachten te rijden en versterkt hen in hun meening omtrent de meerderheid van het volgens hen alleen voortreffelijke Fransch en Engelsch. Daartegen dienen we ons met hand en tand te verzetten, we mogen niet dulden, dat onze taal, die we gemeen hebben met onze broeders en zusters in Belgenland en 't binnenkort Vereenigd Zuid-Afrika, met de meerderheid van beider land bevolking in Den Haag als ‘quantité négligeable’ wordt beschouwd. Ter versterking van de banden in zoo menigerlei opzicht tusschen de hoofddeelen van Groot-Nederland, is het heilige plicht van al wie Nederlander heet brieven en andere stukken aan onze consulaire ambtenaren in België en Zuid-Afrika te adresseeren in het Nederlandsch. Zwakke broeders van Nederlandschen Stam worden door de Hollandsche adressen zich bewuster van hun plicht ten opzichte van de Beweging, die ze met geestdrift moesten steunen en de tegenstanders worden tegengewerkt zoodoende in hun zoo hoogst onrechtvaardige actie. Met het dringend verzoek voor Den Haag bestemd bovenal Nederlander te blijven, zich bewust van de plichten, die dat Nederlanderschap oplegt, zich steeds meer te doordringen van het feit, dat onze moedertaal nog elders gesproken wordt dan binnen onze enge landsgrenzen en in de koloniën en zoo spoedig mogelijk de betreffende zinsnede in de bedoelde geest te wijzigen, stap ik van deze aangelegenheid af om over te gaan tot eene andere, na nog even vastgesteld te hebben, dat diezelfde geest van onbewustheid van datgene, wat het Nederlanderschap in ruimen zin dengenen, die dien staat bezit, oplegt, ook geheel kenmerkt de houding, die sedert jaar en dag in Den Haag wordt aangenomen, waar het geldt een flink, zich zelf bewust Nederlandsch onderwijsstelsel in den vreemde te steunen. Een tweede punt, dat ik wenschte aan te roeren, is dit. Ongeveer een half jaar is de Ned. consulaire post te Colombo en wel sedert den dood van Consul Schulze (Duitscher) open, veel te lang natuurlijk, waar het een zoo belangrijke standplaats geldt, afgezien nog van het feit, dat 't in 't algemeen geenszins aanbevelenswaardig is zoo op zijn elf en dertigst te werk te gaan, waar 't het bezetten van opengekomen consulaire en diplomatieke, niet minder, plaatsen aangaat, Wat nu Colombo op Ceylon, eens van ons, aangaat, met het bezetten van dien post kan Buitenlandsche Za- | |
[pagina 42]
| |
ken zich verdienstelijk maken, wanneer het, zoo mogelijk, te werk gaat overeenkomstig de wensch door Dr. Hendrik P.N. Muller, den welbekenden oud Consul-Generaal van den Oranje-Vrijstaat, in De Nederlander van 18 DecemberGa naar voetnoot1) gekoesterd om n.l. een der daarvoor in aanmerking komende nazaten der Hollandsche kolonisten te benoemen tot consulair vertegenwoordiger van Nederland aldaar. Reeds eenigen tijd geleden mocht ik zelf eldersGa naar voetnoot2) op den goeden indruk wijzen, die een dergelijke benoeming zoowel hier te lande als op Oud-Holland op Ceylon zou maken, alsmede op het hooge belang, dat Nederland er bij heeft, wanneer de behartiging der Nederlandsche belangen wordt toevertrouwd aan iemand uit dien kring aldaar, warm voelend voor het land der vadren en bezittend natuurlijk die vereischten, die aan een consulair vertegenwoordiger worden gesteld, althans moeten gesteld worden. Aangezien het nog wel eenigen tijd zal duren alvorens bedoelde post weer bezet wordt, lijkt 't me goed toe deze gelegenheid te baat te nemen hier op het groote belang te wijzen van een bezetting van die plaats in de Dr. Hendrik Muller en mij bedoelde geest, terwijl ik de hoop uitspreek, dat ons Hoofdbestuur met alle kracht in deze richting werke, zoo dat niet reeds geschied is. En moge ons orgaan Neerlandia meer dan tot dusverre ons op de hoogte houden van het vermeldenswaardige omtrent deze Engelsche kolonie, die op zoo menigerlei gebied verbonden is met het Hollandsche verleden, maar ter dege ook met het heden en niet minder met de toekomst. Ons orgaan kon zoo veel belangwekkender zijn en o.m. door warme belangstelling op te wekken voor dat stuk Oud-Holland in den vreemde zou het 't zeker worden. Het laatste punt, dat ik wenschte aan te roeren, is het volgende. Reeds in 1905, Neerlandia blz. 195, door Mr. Thelen en in 1906, Neerlandia blz. 242, door den heer Lefèbre, onzen toenmaligen vertegenwoordiger te Rome, werd er op gewezen, dat door hen aanschouwde wapenschilden van Ned. consulaire ambtenaren slechts een Fransch opschrift droegen. Zoo ver mij bekend, is dat thans nog zoo. Zou daar eindelijk niet eens een eind aan kunnen komen? Goed beschouwd is 't toch waarlijk al te gek, dat we zoo eigen taal de vlag laten strijken voor een vreemde. En voor onze Vlaamsche broeders deze opmerking: Maakt a.u.b. zoo spoedig mogelijk, dat de wapenborden uwer consulaire vertegenwoordigers met name in Nederland tweetalig zijn. En hiermee eindig ik voor ditmaal mijn uitstapje op consulair gebied.
Zaandam, 24 Jan. 1910. P.H. STUURMAN. |
|