Neêrlands Taal.
Ik weet niet, of gij schooner zijt dan and're, vreemde talen,
Maar 't kookt in mij, als onverstand, op u, mijn taal, durft smalen.
Mijn staam'len reeds was in uw woord,
En wat mij nu het hart bekoort,
Mijn liefde wint, mijn rust vermoordt,
Dat helpt gij mij verkonden,
Vrij man - door niets gebonden.
Ik vraag niet, of gij ouder zijt, dan and're, vreemde talen,
Maar 'k weet, dat eens het voorgeslacht zich door uw kracht liet stalen.
Hun krijgszang koos uw klankenschat,
Hun vroomheid met uw woorden bad,
En toen dwaas Neêrland u vergat,
Hebt gij uw eer gewroken:
Zijn grootheid werd verbroken.
Ik weet niet, of gij rijker zijt dan and're, vreemde talen,
Maar wel, dat wie u ijv'rig dient, zich kost'lijk ziet onthalen.
Gij, zijt voor elks geloof de tolk,
Voor al wat denkt in Neêrlands volk,
Nu balsemvocht, dan scherpe dolk,
Om straks, wat gij hielpt scheiden,
Weer tot één doel te leiden.
Ik weet wel, wie mij 't liefste blijft van alle, alle talen,
Waarnaast de zoetste, uitheemsche spraak, bij verre niet kan halen:
Dat is de Taal van Nederland,
Die, wen ik toorn, mijn lippen brandt,
Mijn liefdeszucht de vleug'len spant,
Waarin eens buigende ooren,
Mijn afscheid zullen hooren.
Sneek.
VINCENT LOOSJES.
|
|