De wereld in!
Uit een artikel van den heer Fabricius over Landverhuizers, in de Nieuwe Courant:
Ons volk is geen volk van stoere zeevaarders meer. De dagen van Jan Compagnie zijn lang voorbij. De eene of andere opkomende Staat moge middels groote vrijgevigheid wat landbouwers trekken; Regeering en Handel in onze eigen koloniën mogen al door punctueel opgemaakte contracten tal van goede krachten aan zich verbinden, - de jongelui, die op velerlei gebied wat geleerd hebben, durven niet, zooals de Engelschman, ‘er op uit’ gaan, zóó maar, met géén ander doel dan de wereld te bekijken. Er zijn uitzonderingen, gelukkig! Maar de rest? De meesten zijn huishennen en potkijkers. Zij missen den moed om met een vroolijk gezicht den reiszak over de schouders te slaan, de poort uit te trekken en te gaan zien wat er in de groote, gróóte wereld te koop is. Liever dan op eigen beenen te staan, verteren velen Pa's toelage in modemagazijn en schouwe nacht-café's of scharen zich des winters om het haardvuur en doen aan filosofie.
Zij zouden óók wel eens naar den vreemde willen, wel héél ver weg desnoods, indien zij zeker wisten daar een warm nestje te vinden. Alvorens een voet aan boord te zetten, wenschen zij verzekerd te zijn van 'n ‘betrekking’, die niet de geringste kans biedt tot bezorgdheid over wat maar zwéémt naar levensstrijd.
Gezegeld contract, informatiën, protectie, aanbevelingen, - ziedaar de stoffen voor het pakje, waarin het Hollandsch papjong wordt gestoken alvorens het aan ‘vreemde menschen’ wordt overgegeven.
Dat rookt op 12-jarigen leeftijd stiekum sigaar; dat noemt 5 jaar later z'n vader met 'n basstem ‘ouwenheer’; dat kraamt in filosofischen napraat de nieuwste wereldwijsheid uit, maar heeft geen greintje levensmoed of durf.
Helaas - durf...!
Welke Hollandsche jongen durft er tegenwoordig, zooals vele Engelsche volwassen knapen, naar Perzië, Egypte, Arabië gaan en daar beginnen met kantoorvegen?
Wie durft er in den aanvang leven van beginnelingenloon, ten einde - tóónende een helder hoofd en een vaardige hand te bezitten! - zich eenmaal een waardige positie te veroveren?
Wie trekt er den vreemde in en zegt: ‘Ik heb wèrken geleerd; dus kan ik overal mijn brood verdienen!’ Wie?
Wie gaat er, zoo nóódig, als kolenstoker naar Indië en zegt: ‘Mijn handen zijn wat ruw, omdat ik geen passage-biljet kon koopen, maar ik spreek een behoorlijk aantal talen, kan boekhouden, wil àlles wel doen en ben bereid in een proeftijd mijn ijver te toonen!’ Wie?
Wie zingt er het Johannes Verhulst met een lachend gezicht na, als hij zijn spaarpot in den broekzak heeft omgekeerd:
Wie?
Bijna niemand!
Er zijn flinke jongelieden, voor wie het noodig en nuttig is te blijven waar zij zijn. Dat is waar.
Er zijn er echter ook - en veel méér - die al lang de deur uit hadden moeten wezen. Dat is óók waar!
Ik heb het niet over menschen die niets leerden, geen ‘vak’ verstaan of niet gezond van lijf en leden zijn. Geen landverhuizers, die melk in hun koffie verlangen; geen boemelaars; geen drinkers; geen zwakkelingen.
Ik heb het over: