Neerlandia. Jaargang 13
(1909)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOost-IndiëVooruitgang ook op stoffelijk gebied?‘De quaestiën van nationalen vooruitgang als b.v. het onderwijs en het geleidelijk opvoeren in maatschappelijk en politiek opzicht, verkeeren in ons Indië nog in haar jongste kindsheid.’ Aldus Noto Soeroto in een, van helder inzicht getuigend, opstelGa naar voetnoot*), dat waard is gelezen te worden door allen, die belangstellen in den geestelijken en den stoffelijken vooruitgang van de volkeren in onzen Archipel, inzonderheid in dien der Javanen. Het doet goed, door een ontwikkeld Javaan, in voortreffelijk Nederlandsch, de vooruitstrevende beweging onder zijne landgenooten in beschouwing te zien nemen, op eene wijze die instemming met het streven der Jong-Javanen moet opwekken. Maar tevens wordt daardoor het vertrouwen gewekt, dat die beweging, mits in de banen gehouden door Noto Soeroto aanbevolen, zijne landgenooten tot geestelijken en stoffelijken vooruitgang zal kunnen voeren. Noto Soeroto juicht 't toe dat de neiging tot het vereenigingsleven op Java en elders in onzen Archipel begint te ontwaken. ‘Voor hem, die bekend is met den weinigen gemeenschapszin, den geest van “wie dan leeft, wie dan zorgt”, (met) de betrekkelijke armoede der inlanders, is nauwelijks één verschijnsel èn treffender èn hoopvoller dan dit eerste tasten en zoeken naar den weg tot solidariteit, dit streven om “een appeltje voor den dorst” te bewaren, dit begin van offervaardigheid ten bate van een algemeen belang’. Uitte die zin voor het vereenigingsleven - het eerst geopenbaard in de stichting van Boedi Oetomo, weldra gevolgd door andere - zich in den aanvang vooral in eene richting, die tot geestelijke ontwikkeling moest voeren, die onderwijs in haar programma schreef, thans komt ook de zin tot vereeniging voor meer stoffelijke doeleinden tot ontwaken. Te Soerakarta verrees de handelsvereeniging Wiworo Hardjo (Poort tot welvaart); te Buitenzorg de Sarikat dagang islamiah (Mohammedaansche Handelsvereeniging); te Wonosobo een dergelijke; een inlandsche landbouwvereeniging Boedidojo (Streven naar kracht, naar vermogen), waarvan het doel is voorlichting en verbetering van den landbouw, werd te Bondowoso opgericht. Deze pogingen om door vereeniging tot vooruitgang, tot welvaar te komen zijn nog schaarsch, nog weinig machtig; maar zij wijzen op het ontwaken van het besef, dat er verandering moet komen in den toestand van slapte, van onmondigheid, van hulpeloosheid haast, waarin het gros der Javanen tot nu toe verkeerde. Dat iemand als Raden Mas Noto Soeroto, die zijn landgenooten kent, en die een toongever kan zijn, ook voor dien kant van den vooruitgang een open oog heeft, is een verblijdend verschijnsel. Geestelijke ontwikkeling is stellig voor alles noodig, maar met schoolonderwijs alleen komen wij er toch niet; en dat ouderen, die reeds tot een zekeren graad van ontwikkeling kwamen, nu ook door vereeniging tot versterking hunner stoffelijke belangen willen komen, moet van harte worden toegejuicht. Indien de vraag naar verbetering van den landbouw, van Javanen zelf uitgaat, zal er misschien eindelijk iets op dat gebied bereikt kunnen worden; wij hebben hier toch niet het oog op de suikercultuur | |
[pagina 229]
| |
die door Europeanen, maar op den eigenlijken inlandschen landbouw, die voor een groot gedeelte nog op ouderwetsche wijze door den desaman gedreven wordt. Indien het besef dat ook de handel, tot nu toe hoofdzakelijk derdehands door de mindere Javanen gedreven, ook in het groot tot een eerlijk bestaan kan leiden, onder de ontwikkelden wortel schiet, en indien door vereeniging de kracht wordt verkregen, die de enkeling mist, kan daar wat goeds uit voortkomen. En indien ten slotte ook de scheepvaart en de visscherij mochten betrokken worden in den kring van onderwerpen, die de belangstelling der ontwikkelde Javanen gaande maken, indien ook daar vereeniging tot krachtsontwikkeling mocht voeren, zou iets bereikt kunnen worden, waardoor het volk ook in stoffelijken zin gebaat zou zijn. Terugziende op de beweging in het Oosten, zegt N.S., dat de inlandsche bevolking in Oost-Indië zich niet heeft kunnen onttrekken aan de machtige werking van een nieuwen levensdrang, die plotseling de volkeren van het oude Azië heeft bewogen. Tevens echter wijst hij er op dat ook in Oost-Indië - lang vóór Oost-Azië begon te ontwaken - reeds een neiging naar Europeesch weten en kunnen merkbaar was. ‘Zonen uit aanzienlijke regentenfamiliën op Java bezochten de Europeesche scholen. De drie intelligente dochters van wijlen den regent van Japara waren bekende figuren uit de Europeesch-ontwikkelde Javanen wereld. Zelfs de hoogste Javanen uit den lande, leden der hoogste aristocratie, die uit den aard der zaak min of meer conservatief is, hebben den moed gehad met de oude tradities te breken.’ Dit mag niet vergeten worden. Dit is eene aanwijzing dat ook op Java zelf reeds het besef was doorgedrongen, vóór dat het van buiten werd aangebracht, dat Westersch weten en kunnen, Java uit de oude banden moest losmaken. Dit vooral geeft moed voor de toekomst. En al is in ons Indië het opvoeren van de maatschappelijke verhoudingen tot hooger peil thans nog in z'n kindsheid, er zijn reeds lang teekenen dat de toongevers, de hoogstontwikkelden, zijn gaan inzien, dat de oude toestanden zich moeten wijzigen, dat met behulp van Westersche kennis, ook de stoffelijke welstand van het volk kan verbeterd worden. Indien voorgangers als Raden Mas Noto Soeroto, door studie en eigen aanschouwing van Westersche toestanden voorbereid, aan de groote massa den weg wijzen, kan de zoo zeer gewenschte welvaart, onder de millioenen, die er nu nog van verstoken zijn, hare intrede doen. |
|