West-Indië
Wat Curaçao noodig heeft.
I.
Wij danken het aan het geschil tusschen Castro en onzen gezant in Venezuela, dat de opmerkzaamheid van ons volk opnieuw op Curaçao is gevestigd, waarvan wij door de praktijk niet veel meer wisten, dan dat het ons van de bekende oranjeschillen voorziet, waarvan de beroemde likeur van dien naam wordt gestookt, als het tenminste waar is, dat al de Curaçao, die hier en zeker ook wel in het buitenland gestookt wordt, die schillen als hoofdbestanddeel heeft, waaraan wel eenigszins getwijfeld mag worden met het oog èn op de geringe opbrengst ervan èn op de omstandigheid, dat in sommige jaren van droogte, die op dat eiland meer regel dan uitzondering zijn, een groot gedeelte van die oranjeboomen te gronde gaat.
En aan ons verlevendigd nationaal gevoel, aan het doordringen van het bewustzijn, dat wij toch eigenlijk geen ‘quantité négligeable’ zijn, waarvoor we onszelven in de laatste jaren, misschien wel tengevolge van onze numerieke minderheid tegenover onze machtige buren, al te bescheiden hebben gehouden, en welken waan wij door de krachtsontwikkeling van onzen middenstand geleidelijk beginnen te onderdrukken, waarbij wij met verbaasde oogen opmerken, dat wij op bijna elk gebied van wetenschap, nijverheid en kunst mannen van onzen stam kunnen aanwijzen, die een sieraad voor hun vak zijn en tot roem van hun land een wereldbekenden naam dragen; aan dat omhoogstreven dus, alleen mogelijk door de samenwerking van al onze verstandelijke krachten, zullen wij het weldra te danken hebben dat aan een andere Curaçaosche nijverheid het vlechten van stroohoeden, gelegenheid zal worden geboden zich een ruimer plaats op de wereldmarkt te veroveren.
Daar moet het heen. Met een Curaçaoschen hoed op zal een glaasje Curaçao ons veel beter smaken, vooral indien wij dan ook in een van Curaçaosch hout vervaardigden stoel zullen zitten.
Maar daar raken wij juist de wonde plek van het eiland aan.
Curaçao heeft geen hout, tenminste niet noemenswaard en daar het geen hout, geen lommer heeft, valt er ook weinig regen en doordien er weinig - te weinig is een betere uitdrukking - regen valt, schiet het hout ook niet op, sterft het daarentegen dikwijls uit.
Gij ziet, het is een kringetje, waarin wij ronddraaien; er is geen hout, geen bosch, omdat er geen regen genoeg valt en er valt geen regen genoeg, omdat er geen bosch is om den regen aan te trekken, de over het eiland trekkende luchtstroomen af te koelen en te noodzaken zich door verdichting van hun watervoorraad te ontlasten.
Het schijnt wel dat we hier voor een onoplosbaar raadsel staan, maar ook weten we dat het aantal dier zoogenaamd onoplosbare raadsels met den dag minder wordt, indien de mensch er zich slechts geheel toe zet om de oorzaken er van op te sporen, want dan vindt hij ook als het ware van zelf de oplossing.
Die waterkwestie is intusschen voor Curaçao van zulk een groot belang, dat men haar zelfs een levensvraag zou kunnen noemen, hetgeen vooral blijkt, indien wij den loop der bevolking nagaan, want die toont aan, dat de geboorten en sterften op het eiland gelijken tred houden met de hoeveelheid regenwater, dat in het voorafgaande jaar is gevallen.
Zoo was in 1896 de regenval 0.5151, in 1897 het aantal geboorten 1052 of 64.6 per 1000, de sterften 508 of 30.7 per 1000; in 1901 de regenval 0.6205, in 1902 de geboorten 1052 of 60 per 1000, de sterften 471 of 26.9 per 1000; daarentegen in 1905 de regenval 0.369, in 1906 de geboorten 641 of 36.5 per 1000, de sterften 777 of 44.2 per 1000.
Dit zijn slechts enkele cijfers uit een statistiek over de laatste jaren, maar zij geven recht tot het vermoeden, dat 1908 een gunstig geboorte- en steftecijfer zal aantoonen, daar de regenval in 1907 iets boven het gemiddelde (0.5068), n.l. 0.513 was.
Toch zou dit geboortecijfer hooger kunnen zijn en in jaren met grooten regenval nog aanzienlijk hooger, indien niet juist in die jaren zulk een groot verlies van water plaats had. dat zonder ander nut gesticht te hebben dan den grond terloops vochtig gemaakt te hebben naar zee wegvloeit en verloren gaat, terwijl in regenarme jaren dat verlies betrekkelijk veel minder is.
Dit wegstroomen van het regenwater wordt door den eigenaardigen vorm van de oppervlakte van het eiland bevorderd.
Uit twee ovalen bestaande, die als rotsen uit de zee zijn verrezen en later door een rif zijn omgeven, dat tusschen de ovalen in zich vereenigende een landengte heeft gevormd, waardoor de deelen tot een geheel zijn geworden, bezit het eiland slechts enkele bergen, die werkelijk dien naam verdienen, namelijk den St. Christoffel, den St. Hieronimo en den St. Antonieberg in West-Curaçao, den kleinen en den grooten berg op de landengte en den Priesterberg en den Tafelberg in Oost-Curaçao, terwijl het overige land uit heuvels bestaat van geringe hoogte, waartusschen zich komvormige dalen bevinden, die met verweerd gruis gevuld en met elkander in betrekking staande het van de hoogte afstroomende water gelegenheid bieden, zich in de baaien en lagunen of wel rechtstreeks in zee te ontlasten.
Gemiddeld ligt West-Curaçao, dat met het oog op den heerschenden passaat het beneden gedeelte wordt genoemd, 30 à 40 meter, Oost-Curaçao, of het dovengedeelte, waar Willemstad en de eenige vlakte nabij Fuikbaai zich bevindt, slechts 20 meter boven den zeespiegel, terwijl het uit diabaas en rifkalk bestaande gordelgebergte, zeer eigenaardig zich veel hooger gemiddeld 60 meter, verheft en hier en daar door de branding verbroken zijnde binnenwateren, baaien en lagunen heeft gevormd, waardoor de haven van Willemstad met het daarachter gelegen Schottengat een der prachtigste havens der wereld is geworden.
De havens zijn dus door de natuur zelf gevormd en ook de grond, het gruis in de dalen en op de berghellingen is vruchtbaar genoeg, maar daar er weinig boomen of planten op het eiland voorkomen en, o gruwel, de ingezetenen nog hout kappen om als houtskool uit te voeren, wat zij, ter loops gezegd, ook al met den mest doen, straalt de kale rotsbodem over het geheele eiland een groote hitte uit, die den waterdamp, waarmede de gedurende 9 maanden heerschende Noord-Oost passaat en de Noordenwind, die van November tot Januari waait, bezwangerd zijn, afstoot en nog meer doet stijgen.
Over het geheel genomen valt er op het eiland zelfs in regenarme jaren water genoeg voor de behoeften der weinig talrijke bevolking - 56 ingezetenen per vierk. Kilometer - dit heeft het bestuur dan ook in de laatste jaren ingezien en daarom maatregelen getroffen om het verlies van water zooveel mogelijk te beperken.
Reeds vroeger, in den slaventijd, hadden de plan-