Vooreerst met die kwestie der kinderen, die misschien geen taal nog spreken, maar zeer zeker tot een ras behooren. En dan zal ik de zaak nog bewijzen met zekere andere cijfers, welker onnauwkeurigheid eenvoudig onvergeeflijk is. De commissie schijnt namelijk naar de wiskundige nauwkeurigheid der cijfers niet zoo scherp te zien, en helaas, alweer in het nadeel der Vlamingen.
* * *
In de telling van 1890, deel I, p. XXXVII der Inleiding, wordt de onderlinge verhouding der talen voor geheel het land opgegeven als volgt:
|
Fransch sprekenden. |
Vlaamsch sprekenden. |
1866 |
49% |
56% |
1880 |
52% |
56% |
1890 |
55% |
57% |
Hoe kwam zij aan deze cijfers?
Wij nemen, om het antwoord te krijgen op deze vraag, de vollediger opgave ter hand, namelijk de tabellen op p. XXXVI-XXXVII omtrent de algemeene geresumeerde uitkomsten der tellingen van 1866, 1880 en 1890.
Deze luiden als volgt:
|
1836. |
1880. |
1890. |
Fransch alleen |
42.4 |
42.6 |
41.0 |
Vlaamsch alleen |
50.0 |
47.5 |
45.2 |
Vlaamsch en Fransch |
6.4 |
8.1 |
11.6 |
Il s'est produit, wordt aldaar gezegd, depuis 1830 une certaine diffusion dans la connaissance simultanée des langues française et flamande.
De tweetaligen behooren, voor de statistische commissie, tot de beide rassen. Wij zagen dit alreeds.
Betreffende 1866 dus maakt zij de uitkomsten tot de volgende:
Fransch: 42.4 plus 6.4 tweetaligen = 49 (in plaats van 48.8).
Vlaamsch: 50 plus 6.4 tweetaligen = 56 (in plaats van 56.4).
Betreffende 1880:
Fransch: 42.6 plus 8.1 tweetaligen = 52 (in plaats van 50.7).
Vlaamsch: 47.5 plus 8.1 tweetaligen = 56 (in plaats van 55.6).
Betreffende 1890:
Fransch: 41 plus 11.6 tweetaligen = 55 (in plaats van 52.6).
Vlaamsch: 45.2 plus 11.6 tweetaligen = 57 (in plaats van 56.8).
De wiskundige grondbeginselen der Belgische statistische commissie verdienen zeker geen hoogen lof, als wij zien, dat zij, de globale resultaten aangevend, 50.7 opvat als gelijkstaande met 52, en 52.6 als gelijkstaande met 55.
Daarbij constateeren wij dat de (onwillekeurig?) begane dwalingen telkens geschied zijn in het voordeel der Fransche groep, en bij velen die de zaak niet uitplozen, de overtuiging deden ontstaan - de ‘overtuiging’, omdat officieele gegevens het algemeene vertrouwen bezit en en dit ook behooren te verdienen - dat de onderlinge verhouding der groepen zich wijzigt in anderen zin als overeenstemt met de waarheid. Zeer nauwkeurige cijfers mogen wij van een statistische commissie verwachten, geen verkeerde.
Dezelfde cijfers beschouwen wij thans voor 1900. Wij zagen reeds dat de kinderen beneden de twee jaar in de statistiek omtrent de talen geheel werden verwaarloosd: een gebrek waardoor de Vlaamsche groep in 't onrecht werd gesteld, op grond van het feit dat de nataliteit veel hooger is bij de Vlamingen dan bij de Walen.
Fransch: 40.6 plus 12.4 tweetaligen = 55 (in plaats van 53).
Vlaamsch: 44.5 plus 12.4 tweetaligen = 58 (in plaats van 56.9).
Nogmaals dus wordt 55 opgegeven in plaats van 58, en alweer is de dwaling in het voordeel der Fransche groep.
Bleek uit de herhaalde misrekeningen niet reeds een neiging om de cijfers te vervalschen ten voordeele der Fransche groep, zoo zoude ik ervan afzien te wijzen op een andere verkeerde opgave, voorkomende op blz. XLV van de Inleiding der telling van 1900.
De vorderingen gemaakt door de Fransche groep, sinds 1866, vinden wij aldaar aangeduid als volgt:
1866 |
40% |
(in plaats van 49); |
1880 |
52% |
(in plaats van 50.7); |
1890 |
55% |
(in plaats van 52.6); |
1900 |
55% |
(in plaats van 53). |
Het cijfer van 1866 moet zijn, niet 40, doch 49. Ongetwijfeld een drukfout. Doch, hoe grof ook, is zij wel onwillekeurig?
* * *
Nog een laatste opmerking:
En 1900, comme nous l'avons dit (aldus blz. XLV der Inleiding), les enfants non encore à l'âge de parler sont considérés comme ne parlant aucune langue. Et l'on a compris, dans cette catégorie, des enfants âgés de plus de deux ans, puis qu'elle comprend 350,263 habitants, alors que le nombre des enfants de 2 ans et moins est 327,696.
Het hoofdbeginsel, dat alreeds zelf niet te billijken is, was nu eenmaal: van de kinderen beneden de twee jaar een afzonderlijke groep maken. De statistische commissie is er dus van afgeweken, en niets meer meent zij tot verontschuldiging voor zulke vervalsching te moeten aanvoeren dan doodeenvoudig het feit te constateeren.
Zij hoefde van een eenmaal vastgesteld principe niet af te wijken en toonde hier nogmaals dat zij het met de wiskundige nauwkeurigheid zeer ruim neemt, zoodat wij een niet bijster hoog idee krijgen van haar wetenschappelijk karakter.
In deze beschouwingen meende ik te moeten treden, alleen maar om het hooger uitgesproken oordeel te rechtvaardigen, dat de Belgische officieele talenstatistiek geen onbeperkt vertrouwen verdient. En jammer genoeg; de middelen om de cijfers te rectificeeren, staan niet ter beschikking. Tegen wil en dank moeten wij dus met de officieele cijfers wel vrede nemen.
Op deze feiten, die den indruk geven eener gewilde vervalsching, heb ik gemeend te moeten wijzen, omdat ik hoop dat zij bij de thans aanstaande volkstelling vermeden zullen worden.
AUG. GITTEE.