Van onze Vertegenwoordiging in het Buitenland.
Uit Australië.
Zooals ik u reeds vroeger geschreven heb vrees ik dat er vooralsnog voor het oprichten eener Zelfstandige Afdeeling hier weinig kans is, omdat de stamgenooten die in Australië wonen zoozeer verspreid zijn. Ik heb door de nieuwsbladen allen die belang stellen in het Verbond uitgenoodigd zich tot mij te wenden om inlichtingen, maar tot nog toe weinig antwoord daarop ontvangen. In de laatste helft van het voorgaande jaar heeft onze ijverige Consul-Generaal, de heer W.L. Bosschart, voor wien geen moeite te groot is waar het de belangen van den Nederlandschen stam betreft, de verschillende staten van het Gemeenebest bezocht en daarna een rondreis in onze Oost-Indische bezittingen gemaakt, waar hij lezingen over Australië heeft gehouden en de mogelijkheid voor den handel tusschen die landen heeft uiteengezet. De belangstelling die hij heeft opgewekt op Java, deed vier voorname industrieëlen besluiten hem op zijn terugtocht naar Australië te vergezellen, en na Sydney en Melbourne bezocht te hebben, in gezelschap van den heer Bosschart, die in laatstgenoemde plaats woont, zetten zij hun reis voort naar Adelaide, de hoofdstad van Zuid-Australië en van daar naar Fremantle en Perth. Bij hun vertrek drukten zij hun groote voldoening uit over den gezichtskring die zich op handelsgebied voor hen geopend had.
De weinige Hollandsche goederen die in West-Australië aan de markt gebracht worden vinden eerst hun weg naar Melbourne, vanwaar zij vervolgens hierheen verzonden worden, hetgeen te betreuren is, want het zou tijd en geld uitsparen indien zij onmiddellijk naar Fremantle verscheept konden worden. De bewoners van de steden op de goudvelden, die bijna 30.000 zielen vertegenwoordigen en in hunne levensbehoeften geheel afhankelijk zijn van hetgeen wordt aangevoerd, zijn de grootste verbruikers van verduurzaamde levensmiddelen, en wanneer dus de Hollandsche prijzen die van anderen niet te boven gaan, opent zich daar vooral een ruim veld voor den Hollandschen handel. Gedurende mijn verblijf van 13 maanden op de goudvelden in 1896-'97, toen de zoogenaamde steden slechts ‘mining camps’ waren, en een gebouwtje opgetrokken van gegalvanizeerd ijzer de waarde had van een feodaal kasteel uit de riddertijden, toen ik 30/ - (18 gld.) per week huur moest betalen voor een linnen tent, die in drie afdeelingen verdeeld was door beschotten en vierkante openingen had in plaats van deuren - in dien tijd was er bijna niets anders te bekomen dan wat in Australiesch vernacular genoemd werd ‘tinned dog’ en dat voor fabelachtige prijzen. Een fabrikant van verduurzaamde levensmiddelen in Zuid-Australië die toen bij-