Nederlands schilders.
De Hongaren hebben op een tentoonstelling van schilderijen te Boedapest met de nieuwe Nederlandsche meesters kennis gemaakt: Israëls, de Marissen, Mauve, Jongkind, Voerman, Breitner, Bauer en meer van de besten.
En de Hongaarsche kranten schrijven (naar wij in de N.R. Ct. lezen):
De Pesti Hirlap: ‘Het meest waardevolle gedeelte der tentoonstelling zijn de drie Hollandsche zalen’. Mauve's Aardappelrooisters ‘kan den jongeren, naar breedheid strevenden modernen schilders tot schitterend voorbeeld strekken’. Breitner: ‘altijd is hij de volmaakte kunstenaar’. Neuhuys' Moeder en kind ‘is een eersterangs museumstuk’. Bauer ‘met zijn gloeiende fantasie’ is ‘een merkwaardige persoonlijkheid met groot stijlgevoel’. Enz.
De Az Ujság: ‘Het Hollandsche gedeelte zelf maakt deze tentoonstelling al voornaam. Men ziet hier geen ‘Wirr-warr’, geen ‘Schwindel’, men ziet ook geen feestlijk vuurwerk, ook geen ultra-modern kopje duikelen of interessante bloedarmoede, maar des te meer werkelijke kunst’.
De Vasárnapi Ujság: ‘Het glanspunt is onbetwistbaar de Hollandsche verzameling, die over de laatste 40 jaren loopende, met groote zorg bij elkaar is gebracht... De Hollanders geven hier een nationale kunst te zien, hun groote oude meesters waardig’.
Deze waardeering voor de Nederlandsche schilders van den tegenwoordigen tijd is wel niets nieuws, maar het kan zijn nut hebben - b.v. tegenover de zucht om onze verdienste alleen in het verleden te zoeken - van deze uiting van bewondering voor onze groote nieuwe meesters aanteekening te houden.