Germanismen.
Uit een schrijven van den heer J.J. van de Rivière te Napels:
Voor het streven van het A.N.V. heb ik steeds veel gevoeld. O.a. lijkt het mij uiterst verdienstelijk, dat men zooveel heeft bijgedragen tot zuivering van onze taal van geheel overbodige Fransche woorden. De door het Verbond gevoerde strijd tegen onze malle gewoonte van vroeger om onze taal met Fransche woorden te doorkruiden is boven lof verheven. Maar vreemd vind ik het tevens te moeten opmerken, dat 't Verbond niet met dienzelfden ijver te velde trekt tegen het steeds toenemende gebruik van Germanismen. En toch zou die ijver tegen de Germanismen zeker nog veel hardnekkiger moeten zijn. Want 't gevaar voor 't inburgeren van Duitsche woorden in onze taal is oneindig grooter dan van Fransche woorden: Fransche woorden zal men wel steeds bijna onmiddellijk kunnen herkennen; Duitsche woorden ‘groeien in’ - alleen al door de verwantschap van de taal. Mogen andere invloeden (geestelijke, oeconomische enz.), buiten bespreking blijven.
Best mogelijk ken ik mijn eigen taal niet voldoende meer, na een verblijf van bijkans 10 jaar buitenlands (waarvan omstreeks 6 in Duitsch taalgebied, Weenen en 4 in Italië) maar toch geloof ik nog veilig te mogen aannemen, dat ik mij niet vergis, indien ik in 't Nederlandsch ‘Groote-Mogendheid’ zeg, wanneer ‘Het Vaderland’ van ‘Grootmacht’ spreekt en verder gezicht op een hofstede te Bussum, waar ‘Onze (De?), Kunst’ ‘aan zicht op een hofstede’ schrijft. De N.R. Ct. heeft 't over ‘ombouw’ van huizen. In een andere Hollandsche krant (ik kan mij op het oogenblik niet herinneren welke het was) kleedde iemand zich om. En is 't goed Nederlandsch, wanneer de schrijver van ‘Onder de Menschen’ in de N.R. Ct. zegt ‘Maar die aanleg heeft op den drassigen polderbodem ja wat meer zorgen gekost dan’ enz.
Nog heel veel aanhalingen zou ik kunnen vinden in kunstbeoordeelingen, wetenschappelijke tijdschriften. In Neerlandia vond ik indertijd berichtgeving uit Leuven in een Vlaamsch, waarin het wemelde van de Germanismen.