Stambelangen.
Weinigen kunnen in Zuid-Afrika met meer gezag spreken over stambelangen, belangen die dus Afrikaanders en Nederlanders gemeen hebben, dan de heer F.M. Knobel, consul-generaal der Nederlanden te Pretoria, want hij is Nederlander in merg en been, gelijk hij zelf zegt, en trotsch daarop; en de Afrikaanders waardeeren hem.
Op uitnoodiging van de Christelike Jongelieden Vereniging te Pretoria heeft de heer Knobel dan over stambelangen gesproken. Daarbij noemde hij uit den aard ons Verbond en Neerlandia. Hij hoopte dat Zuid-Afrika spoedig een afzonderlijke groep zou vormen. Hij sprak ook over de verhouding tusschen Afrikaanders en Nederlanders, een teer punt.
Ds. H. van Broekhuizen, de Kapenaar, die nu predikant bij de Vereenigde Kerk te Pretoria is - men kent hem hier te lande uit den tijd dat hij hier was - had, als voorzitter de vergadering openende, er al van gewaagd. De Christelike Jongelieden Vereniging - zeide hij - waardeert wat de consul doet voor haar, en ook zijn streven om een betere verstandhouding tusschen Nederlanders en Afrikaanders tot stand te brengen. Spr. noemde dat zeer lofwaardig van den consul; als iemand tracht in die richting werkzaam te zijn is het de heer Knobel.
En nu wat de heer Knobel, volgens het verslag van de Volkstem, over de zaak zei:
Terugkomende op de toenadering, die betere verkeersmiddelen hebben teweeg gebracht onder verschillende staten en stammen, zegt spreker, dat dit ook tengevolge heeft gehad, dat men elkander minder verdroeg. Maar die grotere gevoeligheid ontstaat juist door de aanwezigheid van die sterkere band, en als wederzijds vergevingsgezindheid betoond wordt, komen we langzamerhand op het goede pad. Zo is er ook wrijving gekomen tussen de Hollandse Afrikaners en de Hollanders. Men moet goed onderscheiden de Nederlanders, die in de boeken van 't konsulaat staan ingeschreven, en de Hollanders, die hier ingeburgerd zijn. De eerstgenoemden verkeren hier net als de Nederlanders te Londen en Parijs, als gasten, en het schijnt op hun weg te liggen met erkentelikheid te genieten de welwillendheid die hun vanwege de bewoners van 't land wordt bewezen. De anderen zijn Britse onderdanen en hebben met de Hollandse Afrikaners de verplichtingen op zich genomen om helemaal lojaal te zijn aan het volk, waarvan ze deel uitmaken. Dezulken vormen als 't ware een voortzetting van de schakel van emigranten uit Nederland. Wie dit goed weet te onderscheiden zal het moeilik hinken op twee gedachten vermijden.
En verder:
Spreker wil niet in bizonderheden afdalen betreffende de verhouding van Hollander en Afrikaner, en herinnert er aan, dat waar twee twisten beide schuld hebben. Hij-zelf, als Nederlander in merg en been, heeft gedurende het verblijf van 2½ jaar in dit land behalve op hoge prijs gestelde heusheid van de zijde der autoriteiten nooit anders dan de grootste hartelikheid en vriendelikheid ondervonden van de kant der Afrikaners. De basis waarop we staan is volstrekt niet ongezond, en we kunnen, als we dat willen, de toenadering verder aanhalen. We hebben een gemeenschappelike taal, en spreker vreest glad niet dat 't Afrikaans zal pad geven voor 't Engels. Onze taal is de taal van onze Bijbel, dus die van 't hart; de Engelse is die van de handel, dus die van 't stoffelike, en daarom zullen de beide talen hand aan hand kunnen gaan. Enz.
Ds. van Broekhuizen nam in zijn slotwoord het onderwerp weer op. In Nederland had hij - zoo zeide hij - ‘de grootste liefde ondervonden, en sterke staaltjes van simpatie van de Nederlander voor de Afrikaner zijn door hem waargenomen. In Holland heeft hij de mensen voor de Afrikaners dingen zien doen, die wij in Afrika nooit voor de Nederlander hebben gedaan. Ds. van Broekhuizen meent dat er een betere verstandhouding moet komen tussen de Hollanders en de Afrikaners en zou bij voorbeeld graag een bijeenkomst willen, waarop beide partijen zich kunnen uitspreken; dit zou, naar hij meent, goede gevolgen hebben. Hij gelooft in een schone toe-