Opleiding van Inlanders tot het Rechtersambt.
In het woord in het vorige nummer aan de nagedachtenis van Mr. Cohen Stuart gewijd, staat iets, dat, blijkens ingekomen opmerking aanleiding zou kunnen geven tot misverstand. Er staat dat Stuart overtuigd was van de wenschelijkheid van rechtspraak over Inlanders door Inlanders zelf en dat hij hiervan de verwezenlijking heeft aanschouwd. Wie dit leest en niet op de hoogte is, zal meenen, dat tot voor korten tijd rechtspraak over Inlanders door Inlanders in Indië niet voorkwam. Dit is onjuist. Reeds langer dan een eeuw wordt, ook in de Gouvernementslanden, een deel der rechtspraak overgelaten aan Inlanders en bij de in 1848 ingevoerde algemeene wetgeving voor Indië zijn omtrent die Inlandsche rechtspraak allerlei bepalingen gemaakt, die in den loop der laatste halve eeuw voortdurend zijn aangevuld en verbeterd. De zaak is echter deze: dat tot dusver weinig of niets is gedaan voor een behoorlijke opleiding der Inlanders tot het rechtersambt en het is daarvoor dat, met vele anderen, Cohen Stuart heeft geijverd. Dit streven heeft geleid tot een wetsontwerp, waarbij de oprichting van een Inlandsche rechtschool werd voorgesteld; het werd door de Tweede Kamer reeds aangenomen maar de Eerste moet nog beslissen. In het stukje had dus eigenlijk gesproken moeten worden van ‘de wenschelijkheid van rechtspraak over Inlanders door voor het rechtersambt opgeleide Inlanders’.