Neerlandia. Jaargang 11
(1907)– [tijdschrift] Neerlandia– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet Hollandsch in Japan.Naar aanleiding van het ingezonden stukje Ter Herinnering op blz. 148 van Neerlandia, wil ik nog eenige bijzonderheden mededeelen over de rol die onze taal tot voor 50-60 jaar in Japan speelde. Een japansch geleerde vertelde in een artikel in het ‘Berliner Tageblatt’, eenige maanden geleden, dat een paar eeuwen lang het hollandsch de eenige Europeesche taal was, die men in Japan kende. Voortdurend werden op bevel der japansche regeering allerlei boeken van hollandsche geleerden over zeevaart, genees- en heelkunde en andere wetenschappen in het japansch vertaald; onzen moedigen zeevaarders van een paar eeuwen geleden komt de lof toe hieraan de eerste stoot gegeven te hebben. Voorts deelde bovenvermelde japansche geleerde mede, dat toen een 50-60 jaren geleden de japansche regeering het noodig en nuttig achtte met de werken van duitsche geleerden kennis te maken, en er niemand in Japan te vinden was, die duitsch kende, deze taal eerst uit hollandsche boeken, die duitsche spraakleer behandelden, geleerd moest worden. Toen er een paar Japanners op deze wijze met de duitsche taal genoeg bekend waren, werden de duitsche boeken eerst in het hollandsch, en van het hollandsch in het japansch overgezet. Voorts naar aanleiding van het artikel ‘Een holl. kolonie in Centraal-Azië’, blz. 151, het volgende: Waarheid is waarschijnlijk alles in het artikel van den Amerikaan, behalve wanneer hij spreekt van ‘hollandschen’ eeredienst en van een neef in Holland, die een kist sigaren gezonden had. Er zijn n.l. in zeer veel plaatsen in Centraal-Azië midden onder Sarten, Turkenmenen, en andere Mohammedaansche volken en rassen, kolonies van echte Russen, die door de regeering daarheen verbannen zijn, om des geloofs wille. Zooals bekend is, zijn in Rusland zeer veel godsdienstige sekten ontstaan, gedeeltelijk onder invloed van engelsche sekten, als Baptisten, Methodisten enz., gedeeltelijk ook als gevolg van den zeer gevoelden innerlijken geloofsdrang der Russen. Deze sekten staan bijna alle op zeer streng doorgevoerden Kalvinistisch-Protestantschen grondslag, de meeste gaan nog veel verder en ontkennen staatsgezag, priesterschap en andere steunpilaren der hedendaagsche maatschappij. De meeste aanhangers dezer sekten, die den militairen dienst, het brandewijndrinken (de kurk waarop de Russische financiën drijven, evenals in ons vaderland), het gezag van de ambtenaren en priesters, het belasting betalen als onwettig veroordeelden, daarentegen verplicht onderwijs, reinheid van lichaam en geest, matigheid in alles voorstonden, werden geleidelijk naar Siberië en later naar de nieuw veroverde Centraal-Aziatische gewesten verbannen, waar zij doorgaans tot welvaart kwamen, hetgeen in het vaderland het geval niet kon zijn. Ik heb zelf dikwijls gelegenheid gehad met die kolonisten kennis te maken en kan bevestigen, dat zij allen de zoogenaamde oud-hollandsche deugden van zindelijkheid, geloovigheid, vlijt en orde bezitten, in tegenstelling met de vuile, aan den drank verslaafde, bijgeloovige, onwetende Russen in de dorpen van Rusland. De geschiedenis met de geurige sigaren van nederl.-indische tabak, die een neef (zeker een heel verre neef uit den tijd van Noach) uit Holland aan het dorpshoofd gestuurd had, geloof ik niet; daar eerstens hoegenaamd geene familie- of andere betrekkingen bestaan tusschen die kolonisten en Nederland, ten tweede, die kolonisten volbloed afschaffers zijn en niet rooken en ten derde het kolossaal hooge invoerrecht op sigaren in Rusland, n.l. van 7 roebel 20 kopeken per russisch pond (van 4 hektogr.) het onmogelijk maakt voor die eenvoudige boeren er geurige sigaren op na te houden voor amerikaansche en andere reizigers, die hen toevallig eens opzoeken. Het spreekwoord is dus hier bewaarheid: ‘die veel reist, kan veel liegen’. C.C.J. VAN DER KLAAUW.
Sorau, 24 Oktober 1907.
Zeer Geachte Redactie,
Vergunt mij, naar aanleiding van den brief van den heer Max van Hulsteyn, opgenomen in het Augustus-nummer van Neerlandia, u het volgende ter plaatsing aan te bieden. Ik doe dit vooral, omdat ik meen, dat men zich verkeerde, wellicht afschrikwekkende voorstellingen zou kunnen maken omtrent de duurte van het leven hier te lande. Immers als het als algemeene waarheid moet gelden, dat een jongmensch hier slechts zuinig kan rondkomen met een maandelijksch loon van 120 tot 150 pesos papier, (1 peso = f 1.10), zooals de heer Van Hulsteyn beweert, dan is er aanleiding te over om iemand bang te maken naar hier te komen, want dit is het loon wat hier slechts aan bekwame en ijverige ambachtslieden en machinisten wordt betaald op fabrieken en rivierbooten, terwijl het bij de spoorwegmaatschappijen in enkele gevallen tot 200 pesos opklimt, doch daartegenover voor de territories, noordelijke en westelijke provincies, lager is in 't algemeen. Waarheid echter is, dat de levenswijze hier duurder is dan in het vaderland, indien men n.l. gelijk dáár leven wil, en dit geldt vooral de versche en ingelegde groenten, wollen kleederen en hoofdzakkelijk als men tot de levensbenoodigdheden wil rekenen - hetgeen ik niet doe - het bezoeken van schouwburgen en andere publieke vermakelijkheden, om van andere inrichtingen maar niet te spreken. Zoo ken ik hier mannen, geen gezin hebbende, bekwaam in hun vak, een goed loon verdienende, die niet alleen dit geheel besteden, doch bovendien nog hier en daar schulden maken; en tevens ken ik hier huisvaders van gezinnen met kleine kinderen, waaronder daglooners, die van een maandelijksch inkomen van 80 tot 150 pesos, niet alleen vrij goed er van eten en zich kleeden, doch bovendien weten zich er een eigen huisje van over te houden, of eenig geld in de bank te brengen. Van kantoor-toestanden, personeel en hunne levensomstandigheden kan ik niet medespreken, daar ik er te weinig kennis van heb, doch wel weet ik, dat door sommige kantoormenschen veel geld verkwist wordt op voor hen zelf zeer nadeelige wijze. Uit mijne ervaring van achttien jaren als daglooner, werkbaas en opzichter in een zevental provincies, | |
[pagina 182]
| |
waarvan ruim vijftien jaren hier te Rosario, meen ik met vrijmoedigheid te mogen aanraden, èn jonge lieden, èn huisvaders, mits gezond, met goeden wil en bekwaamheid, 't zij voor ruwen arbeid of als vakmannen - een zeer enkel ambacht uitgesloten - zoo zij met den besten wil in het vaderland bijna niet rond kunnen komen - indien hun dit mogelijk is - naar hier te komen. Over 't algemeen genomen is hier eene goede toekomst voor den werkman. Bij aankomst moet men zich dadelijk wenden tot een onzer vertegenwoordigers, b.v. in Buenos Aires, waar het de Consul-Generaal, de heer L. van Riet (thans met verlof in Nederland) en te dezer stede waar het de Consul, de heer G.J. van Oppen is, waar men welwillend wordt ingelicht en geraden, vooral als men het Spaansch niet kan spreken. Op dit alleen wil ik nog den nadruk leggen: de verleiding tot een slecht, ongebonden, zich zelf en zijne positie verwoestend leven is hier ontzaglijk groot, doch oppassende en bekwame werklieden zijn hier gezocht en vinden gewoonlijk plaats daar de werkgevers deze gaarne aannemen.
J.J. VAN IJSSELDIJK, lid van het Alg. Ned. Verbond.
Rosario de Santa Fé, 28 Aug. 1907.
Hooggeachte Redactie,
Ik heb heden het voorrecht en het genoegen u toe te zenden een exemplaar van mijn boek ‘Opstellen mijner Jongelingsjaren’, Holland, Mich., 1905, en een herdruk van een Engelsch artikel, ‘Religion as Functional, Metaphysical, and Normative’.Ga naar voetnoot*) De toezending van het Hollandsch boek en het Engelsch artikel duidt op twee zaken: behoud en beoefening der moedertaal, en aanleering en gebruik der Engelsche taal. Neerlandia en het Algemeen Nederlandsch Verbond kunnen niet onverschillig wezen voor wat wij Nederlanders in de Ver. Staten zijn en doen. Daarom zou ik gaarne èn boek èn artikel behandeld zien in Neerlandia, niet wegens de inzichten en overtuigingen, doch van wege het belang der Nederlandsche taal en van den Nederlandschen stam in ons leven en streven. Het boek is, zooals de inhoud te kennen geeft, eene verzameling van nieuwsblad-artikelen, gedurende een zes à zevental jaren geplaatst in vier verschillende Hollandsche weekbladen in dit land. Oorspronkelijk niet geschreven voor den boekvorm, heb ik ze om hun eigenaardig karakter en doorloopend beginsel bijeengebracht onder den naam van Opstellen. In 't begin van 1906 kwam het boek uit, op eigen kosten, daar de boekhandelaars het niet durfden wagen; het werd welwillend en gunstig door de Holl. Amerikaansche pers ontvangen, maar vond weinig aftrek, zooals bijna alle Nederl. boekwerken hier uitgegeven. De Nederlanders in Amerika lezen zeer weinig; 'n preek, of iets van dien aard, anders bijkans niets. Het Engelsch artikel vond plaats in het Juni-nummer van de ‘American Journal of Religious Psychology and Education’, Worcester, Mass., en is het tweede artikel in de Engelsche taal door mij gepubliceerd. Meer wetenschappetijk van aard is ook de geest van het artikel anders dan die van de ‘Opstellen’. Binnenkort zal het beoordeeld worden door een philosophisch tijdschrift, waarin o.m. ook een Hollander van afkomst, Prof. B.H. Bode, van de Universiteit van Wisconsin, schrijft. De schrijver werd in 1877 te Uithuizermeeden, Groningen, geboren; kwam in 1891 naar Amerika, eerst in Michigan, de laatste 12 jaar in Chicago. In Nederland had ik de bijzondere school doorgeloopen; in Amerika ontving ik onderwijs op publieke school, handelschool en Universiteit. Tijdens een vijfjarig verblijf aan de Universiteit van Chicago had ik het genoegen twee Hollandsche vereenigingen in 't leven te roepen, de Dutsch Society’ en de ‘Knickerbocker Club’, de eerste gemengd, de tweede voor mannen alleen. Op 't oogenblik bestaat er geen Dutch Club aan de Universiteit alhier, maar de mogelijkheid ervan is ons in 1904-5-6 duidelijk gebleken. Wij Nederlanders in Chicago koesteren zelfs de hoop van eenmaal een Hollandschen stoel hier te hebben, waarvan de Nederlandsche taal, de Ned. geschiedenis, de Ned. letterkunde, onderwezen worden. Doch dit is nog stille hoop; ik meen u vooreerst genoeg feiten gegeven te hebben om u aan te toonen, dat het Nederlandsch bloed in Amerika niet kruipt, maar ons vrij door de aderen stroomt, niet in stille afzondering verloopt, maar ook de Amerikaansche wereld bespoelt en bevochtigt. U zult wel weten, geachte Redactie, om leven in de dorre doodsbeenderen van feiten te blazen, ze te begrijpen en in verband te brengen met de wederopleving van den Nederlandschen stam over het rond der aarde. Bij voorbaat u dankend voor behandeling van de ‘Opstellen’ in Neerlandia, verblijf ik, na hartelijke groete,
Uw dw. dnr., ALBERTUS OOSTERHEERDT.
Chicago, Ill. N.-A., 11 Oct. 1907.
WelEd. Heer.
Gedurende de vele jaren, die ik in den vreemde heb doorgebracht, heb ik tot mijn spijt moeten ondervinden, dat de Nederlander, in, den vreemde een dubbele persoon wordt. De eerste is de Nederlander, zoolang hij met vreemden verkeert en hij bluffen kan met de vreemde taal te kunnen spreken. De tweede persoon is de anti-Nederlander zoodra hij een landgenoot ontmoet. Het is overbodig om in kleinigheden te treden; dit zou mij te ver voeren. Ik wil alleen nog dit hierbij voegen, dat voor hem, die verplicht is, om welke reden dan ook, altijd in den vreemde te verkeeren, het ontzettend aangenaam is, wanneer hij weer eens zijn eigen taal hoort spreken en nog aangenamer wanneer hij met den landgenoot even zou kunnen praten, hem eenig nieuws vragen omtrent het vaderland enz. enz. Maar helaas, de landgenoot voelt daar niet voor! Ik heb in verschillende plaatsen verkeerd, waar vele Hollanders wonen; ik heb nog nooit de gelegenheid gehad om mij bij eene Hollandsche club aan te sluiten, omdat er geene bestond of dat die geen levensvatbaarheid had. Sedert 8 jaren leef ik in Zwitserland. Er wonen hier vele landgenooten. Slechts éénmaal is eene poging aangewend in Lausanne, tijdens het huwelijk van Hare Majesteit, om aldaar eene Vereeniging tot stand te brengen. Kort na de geboorte was zij dood. Als ik daarbij andere naties vergelijk! De Zwitsers b.v. wat vormen die niet een sterken band in den vreemde, meest allen ondersteund door hunne regeering, zoowel zedelijk als geldelijk! Wat doen de vertegenwoordigers van de Hollandsche Regeering om de landgenooten te groepeeren. Ternauwernood weet men dat zij er zijn! U begrijpt dat ik onder deze omstandigheden naast mijn vaderlandsliefde een gevoel van tegenzin heb voor mijn landgenooten, en ik kan onmogelijk deel uitmaken van eene vereeniging, die stellig haar best doet om juist tegen te gaan, wat ik op het oogenblik heb aangetoond, doch hetgeen ik beschouw als | |
[pagina 183]
| |
paarlen voor de zwijnen (natuurlijk bij wijze van spreken en zonder vergelijkingen te maken). In plaats van mijne bijdragen aan uw Verbond te geven, laat ik er nu van profiteeren de Hollandsche Inrichting te Davos. Met de meeste achting, Uw dv., M. DENTZ. Genève.
Men kan op verschillende wijzen zijne bedenkingen tegen een lidmaatschap kenbaar maken, en de heer Dentz heeft er eene gekozen. Oppervlakkig beschouwd zou men echter geneigd zijn te gelooven dat hij zich heeft vergist, en juist heeft willen aantoonen waarom hij wèl lid heeft willen blijven van een Verbond, dat bestrijdt hetgeen hij zoo afkeurt en nog wel zoo terecht. Zou het dan toch nog niet een vergissing kunnen zijn? Red.
Groningen, 30 Sept. 1907. M. de R.!
Van een mijner kennissen ontving ik, met een hoogst belangwekkende beschrijving van de feesten ter eere van het huwelijk van den kroonprins van Djokja, de volgende spijslijst van den toen gehouden feestmaaltijd. Dîner Deze zonderlinge deftigdoenerij is te meer bevreemdend als men weet, dat de uitnoodigingen voor dit feest in het Nederlandsch door den Resident zijn rondgezonden. Wat de Fransche namen der gerechten betreft, wil ik uwe aandacht nog even vestigen op het: ‘Gâteau spécial kraton’, - blijkbaar ontbreekt in de Fransche woordenboeken eene uitdrukking voor: ‘Indische Spekkoek’ en heeft men er zich aldus met eene handigheid afgemaakt. J. TIDEMAN. |
|