Suriname.
Het ‘Hollandsch Ensemble’ in de West.
Bovengenoemd tooneelgezelschap, beslaande uit de dames mevrouw Truus Post, mej. C. Staas en de heeren D. van Offelen, C. van Hees en G.J. Arbous, heeft op zijn rondgang door West-Indië de kolonie Suriname twee keeren, in de maanden Mei en Juli telkens voor veertien dagen, bezocht.
De rondreis was Amsterdam - Paramaribo - Curaçao en terug.
Het bestuur van Groep Suriname, dat kennis gekregen had van de plannen van dit gezelschap, begreep, dat het op zijn weg lag deze echt Nederlandsche onderneming te steunen en benoemde uit zijn midden een commissie van 3 leden, de heeren C. van Drimmelen, F.C. Curiël en E.B.J. Luitink, om zich met het gezelschap in verbinding te stellen, de zaak voor te bereiden en bij overkomst de tooneelisten met raad en daad bij te staan.
Na eerst lijsten ter inteekening te hebben laten rondgaan om ten naastenbij te weten op welke inkomsten zou kunnen worden gerekend en na zich verzekerd te hebben van den steun van de tooneelvereeniging ‘Thalia’ voor het vervullen van gastrollen, werd het ensemble gemeld, dat de zaak gunstig stond en dat men kon overkomen.
21 Mei zetten de wakkere gasten voet aan wal en daarop werden in de volgende veertien dagen in de schouwburgzaal van ‘Thalia’ 5 abonnements-voorstellingen gegeven, waarbij het ensemble voor eivolle zalen een bijval oogstte, dat zeker hun stoutste verwachtingen moet hebben overtroffen en waarbij een geldelijk voordeel werd behaald, veel hooger dan zelfs de commissie had durven denken.
Het moet het ensemble van veel waarde geweest zijn, dat het in een vreemd land niets te maken had met de beslommeringen van exploitatie, adverteeren, reclame maken, plaatsen verkoopen en bespreken, enz. Het had slechts te spelen. Voor het andere, zoowel als voor het geldelijk beheer zorgde de commissie van het A.N.V. en zonder ondernemersloon, dat spreekt.
Het nut en het recht van bestaan van het A.N.V. treedt hier weer duidelijk naar voren.
Het tweede bezoek aan de kolonie baarde teleurstelling en het moet gezegd worden - de leden van het ensemble zullen het erkennen - dat de schuld daarvan lag bij het ensemble zelf. Het had n l. bij het eerste bezoek nog een zesde voorstelling gegeven en daarbij zonder inlichtingen te vragen aan de commissie, die zijn zaken regelde, of liever zonder zich te storen aan de waarschuwende stem van de commissie, hoogere prijzen gevraagd aan een publiek, dat zoo getrouw de vijf abonnements-voorstellingen had bijgewoond. Dit mishaagde het publiek in zoo hooge mate, dat bij die voorstelling het gezelschap zoo goed als voor een leege zaal optrad.
Jammer, duizendvoudig jammer! Een publiek is nu eenmaal een wezen, dat zich niet dwingen laat. Het ensemble, dat nog eens zou terugkeeren om de tweede serie voorstellingen te geven, had het publiek behooren te winnen en er was integendeel een ontstemming geboren, die noodlottig zou werken op het tweede bezoek.
Maar er was meer. De stukken der tweede reeks vielen niet mee. Zoo werd b.v. ‘Spoken’ van Ibsen, waarmee het ensemble zeer veel eer heeft ingelegd, nogopkomst voor de tweede maal ook daaruit te personen den schouwburg bezoeken, dan is de slechte opkomst voor de tweede maal ook daaruit te ververklaren. Bovendien werden te veel avonden gegeven met voordrachten en kleine blijspelen. Publiek verlangde groote stukken, drama's. Moet worden erkend, dat de keus voor een gezelschap van 5 leden moeilijk was, welke keus zich moet beperken tot stukken voor 3 heeren en 2 dames, daar toch op het vervullen van gastrollen slechts bij twee grootere stukken ‘Vae Victus’ en ‘Zangersfeest’ kon worden gerekend, dit neemt niet weg, dat publiek nu eenmaal slechts die waar koopt, welke het verlangt. Het ensemble gaf meesterlijke voordrachten vol schoone zeggingskunst, maar men kan van het goede te veel hebben.
Bij het tweede bezoek was de netto-winst dan ook slechts een vierde deel van het eerste geldelijk resultaat.
Desalniettemin, èn het ensemble èn de commissie konden tevreden zijn met wat verkregen was. De totaal behaalde winst was hooger dan een ruim aangelegde begrooting van de commissie had durven verwachten. Mochten niettemin enkele leden van het ensemble, zooals verteld wordt, te kort zijn gekomen, dan moet ruiterlijk verklaard worden, dat die leden hunne of hare uitrusting te groot hebben aangelegd.
Enkele leden van het ensemble hebben de begrooting voor uitrusting van de commissie dan ook voor hoog genoeg geschat verklaard.
De bevolking van Suriname is het geestkrachtige troepje, dat haar vele avonden van kunstgenot heeft verschaft en wiens komst de eentonigheid van het leven in Paramaribo heeft gebroken, hartelijk dankbaar voor hun onderneming. Maar ook het ensemble kan tevreden zijn over de geestdrift en de ontvangst, de geldelijke opofferingen, die de bevolking zich in deze voor de kolonie zoo benarde tijden heeft getroost en ook buiten den schouwburg hebben Paramaribo's ingezetenen de Hollandsche gasten gehuldigd.
Toch is een deel van het ensemble mokkend vertrokken. Kinderen breken een pop en de grond krijgt de schuld. Maar Suriname heeft geen schuld, Suriname zou het betreuren, dat dit mokken zou werken als een koudwater-straal op den ondernemingsgeest van Hollandsche tooneelisten.
Mochten toekomstige gezelschappen de West willen bezoeken, laten zij zich wenden tot de heeren D. van Ollefen en C. van Hees, mannen, die we in Suriname hebben leeren waardeeren, verstandige mannen met een koel hoofd en levenservaring en deze zullen, er valt niet aan te twijfelen, toegeven, dat met een goede voorbereiding, degelijke stukken en met weglating van eigenwijs optreden in Suriname nog wel zaken zijn te doen en kunsteer valt te behalen.
En mocht men willen overkomen, de Groep Suriname van het A.N.V. zal zeker weer bereid zijn de zaak naar haar beste krachten te steunen.
E.B.J. LUITINK,
Bestuurslid van de Groep Suriname.
Paramaribo, Augustus 1906.