Een Nederlander die zijn taal in eere hield op verzoek van een vreemdeling.
Mr. Van Meurs, Den Haag, schrijft aan Neerlandia;
In het Nieuws van den Dag van 8 Juni j.l. bespreekt de Namensche verslaggever het congres van Gemeente-Ambtenaren.
Des avonds was er een groot feestbanket.
‘Aan de hoofdtafel namen zitting hoofdbestuurderen, autoriteiten, afgevaardigden der vertegenwoordigde landen (uit Nederland de heeren De Noort en Mignon) en onder het spelen der “Brabançonne” werd met dienen een begin gemaakt.
De Hollandsche afgevaardigden spraken in hun eigen taal, wat, omdat de Walen die taal niet kennen, tot de grappige verwarring aanleiding gaf, dat een der aanwezigen, Hollander genaamd, in den waan werd gebracht, dat op hem werd getoost, wat noch hij, noch zijn vrienden begrepen, maar.... toch apprecieerde.
De Heer d'Hont, van Gent, vertaalde de Nederlandsche woorden, hoewel een der afgevaardigden bereid was in het Fransch te spreken. De Heer d'Hont - vurig voorstander van het Nederlandsch element - kon zich er niet mee vereenigen, dat een Nederlander zich hier van een andere dan zijne eigen taal zou bedienen.
Daarna klonk het “Wien Neêrlandsch Bloed”, dat staande werd aangehoord en door de Antwerpenaars en andere Vlamingen donderend werd toegejuicht. Na een tweede toespraak moest het volkslied andermaal worden herhaald.
Beloofd werd, dat het congres der Nederlandsche ambtenaren in 1906 te Amsterdam te houden, alsmede de tentoonstelling in September, door velen zal worden bezocht.’
Zullen de Nederlanders dan zonder vreemde aansporing de eer van hun taal ophouden? Of de Belgen in het Fransch toespreken? Wij hopen het beste, maar vreezen, met het oog op tal van ervaringen.