er melding van en in de ‘N.R. Ct’ heeft al vrij wat jaren geleden de Italiaansche correspondent ons Nederlanders op deze faciliteit opmerkzaam gemaakt. Dat had ik in m'n oor geknoopt en daarom zond ik, toen ik in de vorige lente voor 't eerst naar Italië wilde gaan, van Nederland uit een brief naar onzen consul in Rome. Een brief in 't Fransch natuurlijk! In den Staatsalmanak zijn de Nederlandsche consuls in 't buitenland, aan wie men in 't Nederlandsch kan schrijven, met een sterretje gemerkt. En onder de heel weinige gedecoreerde plaatsen is Rome niet. 'k Schreef dan een brief in 't Fransch met verzoek werk te maken van een permesso voor mij. Als bewijsstuk, dat ik ‘studeerende’ was zond ik een exemplaar mee van de dissertatie, waarop ik gepromoveerd ben tot doctor in de klassieke letteren. Na eenigen tijd ontving ik een brief terug, die mij meldde, dat het voor mij onmogelijk was een permesso te krijgen. Gratistoegang werd alleen gegeven aan kunstenaars, die bewijzen bijbrachten van hun bekwaamheid. De heeren hadden me den tekst opgegeven van de eerste categorie der gerechtigden; de vele volgende hadden ze blijkbaar over 't hoofd gezien!
In Nederland wist men gelukkig beter hoe 't met de zaak stond dan op 't consulaat te Rome. Men verzekerde mij, dat ik door bemiddeling van het gezantschap ongetwijfeld de kaart zou kunnen krijgen. Voor wéér schrijven was geen tijd meer. Venetië, Bologna, Florence kostten me dus ettelijke lira's aan entrees. In Rome zou het beter gaan.... meende ik. De gezant ontving me vriendelijk. Ik bood ook hem een exemplaar mijner dissertatie. Hij zou voor me doen, wat hij kon. Maar.... den volgenden dag zond hij mij door zijn secretaris een schrijven, dat hij niets voor me doen kon zonder aanbeveling van de universiteit waar ik gestudeerd had. M'n dissertatie, m'n doctorstitel, ze golden dus voor niets. En de Duitscher dan, die me, zonder iets meer, op staanden voet alles geven wou? Maar in ieder geval, de aanbeveling - in 't Nederlandsch, maar met een geweldig zegel - kwam en juist twee maanden na mijn eerste aanvraag had ik werkelijk mijn permesso. Op dat oogenblik had ik 't niet hard noodig, want ik was in Pompei en op een heel gewoon briefje van den Duitschen geleerde Man had ik onmiddellijk een vrij toegangsbewijs gekregen voor Napels en Pompei.
Nu m'n tweede ondervinding. Er is in Rome een zeer goed ingerichte Italiaansche bibliotheek. Om daaruit boeken te mogen leenen, heeft men een aanbeveling noodig. De Duitsche archaeologen hadden mij geraden maar weer tot hun secretaris te gaan, die gaf dan een briefje en alles was klaar. Maar verstokt als ik was, wilde ik nu ten einde toe ‘onze’ officieele hulp inroepen. En daarom schreef ik aan onzen consul: ‘Hochgeehrter Herr’ enz. - Ja, in Rome spreekt en schrijft men Duitsch, als men zich in verbinding stelt met den Nederlandschen consul. In Rome immers is men niet in Venetië, Turijn, Florence of Livorno, waar men Fransch dient te gebruiken. Ik schreef dus een vriendelijk verzoek mij een aanbeveling te willen zenden voor den directeur der bibliotheek. Antwoord echter kreeg ik niet. Een week heb ik gewacht en toen ben ik.... balsturig geworden en heb ik me tot de voorkomende Duitschers gewend? Nóg niet. Overgehaald door een landgenoot heb ik 't nog weer eens geprobeerd en ik heb de woning opgezocht van den Nederlandschen consul te Rome, met wien men ten minste Duitsch kan spreken, wat voor een Nederlander gewoonlijk gemakkelijker is dan Fransch. En daar vernam ik, dat ik aan de Bibliotheek een gedrukt papier had moeten halen. Dit zou de consul dan onmiddellijk geteekend hebben. 't Schijnt een gaping in m'n bevattelijkheid geweest te zijn, dat die wetenschap me niet met de Romeinsche lucht is aangewaaid. De consul kon me op 't oogenblik niet te woord staan, maar ik moest om drie uur maar eens terugkomen om te hooren, misschien kon ik dan wel een afgedragen jas krijgen - pardon! ik bedoel misschien had dan wel de consul een minuutje voor mij. En werkelijk heb ik om drie uur een minuutje, een heel klein minuutje, gehoor en de naamteekening gekregen, maar één enkel woordje van verontschuldiging over de week van niet antwoorden, dat kon er niet op overschieten.
Bij 't heengaan en bij 't teruggaan passeerde ik telkens 't Kapitool, waar bovenop dat vrijgevig Duitsche Instituut staat! Dat Duitsche Instituut, dat zonder eenige pourparlers mij zijn bibliotheek, de beste archaeologische ter wereld, opende; zonder aanbevelingen van faculteiten - in onverstaanbaar Hollandsch, maar met geweldige zegels - mij vrijheid gaf zooveel boeken te leenen, als ik maar wil. Dat Duitsche Instituut, waar de geleerden zich verbroederen met iederen Nederlander, die ze aantreffen. Dat Duitsche Instituut, dat me zelfs een kamer geven zou, als ik 't verlangde en niet liever in Italiaansche omgeving verkeerde!
Een aardige Italiaansche geleerde vroeg me nog maar een paar dagen geleden waarom ik toch zoo bloosde, toen een van haar landgenooten met warme woorden de grootheid van Nederland schetste, van dat land, waar 't volk woont, dat eeuwen lang reeds en nog altijd dag aan dag den strijd voert tegen den felsten vijand, den meest trouwelooze, het water. 't Land, waar Israëls zoo fijn de grootheid van het visschersleven uitbeeldt. 't Land, waar geen armen, waar geen ellendigen zijn, die slapen, 's nachts, op marmeren kerktrappen! Un popolo grandioso, maestoso! - Want we zijn getapt in den vreemde. Heusch! 'k Heb 't overal gemerkt, overal, maar vooral toch hier in Italië. De zeer verdienstelijke Nederlandsche consul te Venetië, een van de fijnste Italianen, die ik tot nog toe ontmoet heb, betuigde met gevoelde teleurstelling, dat hij 't Nederlandsch niet spreken kon, dat hij 't alleen maar las!
Altijd weer moet men hier vertellen van Nederland, van al dat water, van schaatsenrijden, van de goedkoope lucifers, van 't goedkoope gas, 't zout dat men bijna cadeau krijgt en dan vooral van onze jonge Koningin. ‘Dunque sono loro molto fortunati in Olanda!’ (Dan zijn de Hollanders in Holland toch echt gelukkig!). - In Olanda si,