Boven de vuurmaakplek.
De Société Evangélique, gevestigd te Brussel, zal in Holland inzameling houden. Zij kondigt dat aan in een gedrukten Franschen brief: iemand zal van harentwege komen in Harlem, Leyde en La Haye, en daar giften - Nederlandsch Courant - in ontvangst nemen.
Nu zou men zeggen: een Belgische instelling, volgens uitdrukkelijke verzekering prediking verordenend in Vlaamsch zoowel als in Fransch, volgens uitdrukkelijke verzekering inzonderheid het Vlaamsche land willende bewerken, beschikkende dus over kenners van het Nederlandsch, zou de hoffelijkheid hebben naar Nederland om Nederlandsch geld te schrijven in het Nederlandsch. Niet aldus. En wij zijn van België uit aan zooveel onhoffelijks op dit gebied gewend, dat wij er het zwijgen toe doen.
Ook zijn wij gewend aan zooveel onfiers in Nederland op het gebied van eigen taal, dat wij het zwijgen zouden doen ook tot het volgende, ware het niet dat de gedrukte brief juist om eene verklaring aan Neerlandia ware gezonden. Het bestuur der Société voor Nederland, in ons land gezeteld, bestaande uit Nederlandsche vrouwen, beveelt in een aanvullend schrijven in het Fransch den Nederlanders mildheid aan in dezen. Het Verbondslid dat ons den brief zond, was verontwaardigd en begreep er niets van.
Volgens Neerlandia is verontwaardiging niet raadzaam; zoo iets komt in allerlei vormen te dikwijls voor dan dat men er terwille van de gezondheid, niet volmaakt kalm onder moet blijven. Maar - een verklaring? Zou het zucht kunnen zijn tot deftigheid, zou het geleerdheidsvertoon wezen, zou het - ja, wie kan het zeggen? Het gaat, naar Afrikaansche spreekwijs - boven onze vuurmaakplek.