menige handelplaats aan onze driekleur onttrokken gezien, waar men eertijds haast geen andere Nationaliteit kende. Ja, 't is zelfs geschied, dat vreemde scheepvaartmaatschappijen ongehinderd Nederland en zijne koloniën exploiteerden, terwijl wij met leede oogen of wel koelbloedig dien gang van zaken aanzagen.
Sedert de laatste 25 jaren nu heeft zich onze scheepvaart weer krachtig ontwikkeld, frisch zeemansbloed heeft men Holland in de aderen gespoten en men schijnt het eindelijk begrepen te hebben, dat het meer dan tijd geworden was, om niet langer op ouden roem en naam te teren.
En in waarheid, de dagen dat men zich met zure karnemelk had tevreden gesteld, terwijl de anderen onder onze oogen met den room gingen loopen, mochten wel een einde nemen.
Na een kwarteeuw bevinden wij ons, in betrekking tot de wereldvloot, op de 8ste plaats wat de stoomvaart aanbelangt.
Maar met onze zeilvaart schijnt het alsof zij haar tijd heeft uitgediend: ze treft bij het Nederlandsche volk bijna geene belangstelling aan en heeft gaandeweg moeten wijken voor de met stoom gedreven vaartuigen. De groote zeilvaart werd in 1901 nog slechts door 18 schepen uitgeoefend en, mag men op de vooruitzichten zijn oordeelkundige uitspraak vormen, dan kan men van nu af reeds voorspellen, dat binnen eenige jaren onze handelsmarine geen enkel transatlantieker zeilschip meer bezitten zal.
Alhoewel wij van den eenen kant de langzame doch zekere verdwijning onzer zeilvaart bestendigen, van den anderen kant mogen wij ons verheugen in eene snelle uitbreiding onzer stoomvaart. Ten jare 1902 was zelfs de beweging zoo druk, dat er geen handen en geen werven genoeg waren om al de bestellingen voor aanbouw van nieuwe schepen op termijn af te leveren. Overlast van werk was reden, waarom de maatschappij ‘Nederland’ die, van 1896 tot 1902, 12 stoombooten in opdracht had gegeven aan Nederlandsche werven, zich genoodzaakt zag haar orders voor één der twaalf aan de Clyde over te dragen. (NB. In der tijd haar gewone leverancier).
Wil ik nu hiermee zeggen, dat met die standplaats no 8 ons ‘record’ geslagen is of dat wij het toppunt van zeevaartbloei voor Nederland bereikt hebben? Volstrekt niet, om zoo iets te beweren zou ik of wel blind voor de werkelijkheid, of wel onbewust van onze rechtspositie op scheepvaartgebied moeten zijn. Neen, men kan nog eenige stappen voorwaarts, alvorens de lijn te trekken: tot hier en niet verder.... iedere belangstellende in dezen nijverheidstak weet 't genoeg, dat er nog te veel Nederlandsche vrachten en passagiers op vreemde schouders naar hunne bestemming gebracht worden. Hier in bijzonderheden treden zoude mij te ver leiden en ten andere, de jaarlijksche verslagen van onze Ed. Gestr. Heeren Consuls maken het overbodig. Doch aangezien grootere mogendheden door het Hollandje werden in de schaduw gesteld en dat onze handelsvloot op haren weg van vooruitgang kan wijzen op een ruim 300-tal stoomschepen met ongeveer 360.000 ton, mag men - al zij 't ook nederig - toch fier het hoofd omhoog steken. En dit zooveel te meer, daar onze stoomvaartschappijen bijna alle sterk geworden zijn onder voortdurende mededinging met andere vlaggen, want daarin ligt juist haar levenskracht.
Dat, derhalve, onze huidige bloei een spoorslag weze om op den ingeslagen weg voort te gaan.... dat een ieder en allen tezamen medewerken aan de geleidelijke heropbeuring onzer nationale zeevaartondernemingen in moederland en koloniën en voornamelijk, dat toch niemand, zoo 't eenigszins anders kan, zijne landgenooten voorbijga voor al wat met de scheepsbelangen in verband staat, om in het Buitenland gediend te worden. Moge ook al bijwijlen die ondersteuning van- en gunstgunning aan 'slands instellingen op scheepvaartgebied een geldelijk offertje vragen, denken wij er aan alsdan een tak van ons nationaal welzijn daardoor in stand te houden en te bevorderen.
P. Ferdinand Bakker,
Minderbroeder.
Antwerpen,
Brussel, 6 Oct. '05.
Geachte Redaksie!
Te Fuuchal, op 't eiland Madeira, hoorde ik veel Portugees - natuurlijk -, dan nog Engels en Duits, ook wel Nederlands, maar geen woord Frans.
Wie kan mij verklaren waarom en voor wie, in de Rua Sâo Francisco aldaar, boven de deur van 't Hollands Konsulaat nu juist de volgende woorden prijken: ‘Consulat de Hollande.’?
Hoogachtend,
Mr. W. Thelen,
Lid van 't Hoofdbestuur.