Wet op 't Nederlanderschap.
Daar er onder de Nederlanders, die zich naar het buitenland begeven, niet weinigen zijn, die niet lettende op de bepalingen der wet van 12 Dec. 1892 (Staatsblad no. 268),, betreffende het Nederlanderschap in gebreke blijven, tijdig de in art. 7, 5o, dier wet bedoelde kennisgeving te doen en dientengevolge hun Nederlanderschap verliezen, heeft de Min. van Binnenlandsche Zaken, overeenkomstig het voorstel van een der commissarissen der Koningin, het wenschelijk geoordeeld, van het voor die personen vereischte nationaliteitsbewijs gebruik te maken, om hen aan de genoemde wetsbepaling en de daaruit voortvloeiende verplichtingen te herinneren.
Den commissarissen der Koningin is door den Minister verzocht, op de door hen in het vervolg uit te reiken nationaliteitsbewijzen, een desbetreffende ‘herinnering’ te doen drukken.