worden opengesteld; wel is waar verheugt het den ondergeteekenden zeer, dat een daartoe strekkend voorstel van wet reeds in bewerking is, maar door eene nieuwe wet op de naturalisatie wordt niet uit den weg geruimd het tegen de handhaving van Artikel 7 sub 5, met recht geopperde bezwaar, ‘dat het niet te verwachten is, dat iemand, die in het Buitenland woont, zich gedurende tien jaren den juisten datum zal herinneren, waarop van een vernieuwden wensch zijnerzijds zal moeten blijken, om Nederlander te blijven’, en de mogelijkheid, dat zoo iemand, zij het dan ook slechts tijdelijk, van zijn onvervreemdbaar recht, Nederlander te zijn en te blijven, tegen zijn wil wordt vervallen verklaard, zal blijven bestaan, met al de nadeelen die daaruit kunnen, voortvloeien niet alleen voor den betrokkene zelf, doch ook voor zijne erfgenamen, schuldeischers en andere belanghebbenden in het moederland; - die nadeelen zullen vooral zeer voelbaar zijn, wanneer de van zijne nationaliteit beroofde in een Exterritorialiteitsland als Turkije woont, want van het oogenblik waarop zoo iemand zijn Nederlanderschap verliest, geraken zijne persoon en zijne bezittingen tevens, onder Turksche rechtsmacht.
Velen der ondergeteekenden kunnen zich zeer goed vereenigen met het indertijd door de ontwerpers der tegenwoordige wet op het Nederlanderschap in de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer der Staten Generaal a.v. geuite gevoelen:
‘Er moet een weg zijn langs welken het verlies van het Nederlanderschap mogelijk is, ook om onverschilligen, al diegenen die door daden toonen geen belang meer te stellen in het Moederland, en hen die daarvan vervreemd zijn, te kunnen afschrijven van de lijst zijner leden,’ maar geen oogenblik aarzelen zij vrijmoedig en eenstemmig te verklaren, dat het onbillijk zoude wezen, het verzuim, zich op een willekeurigen, elke tien jaren terugkeerenden datum te doen inschrijven bij burgemeester, gezant of consul, te beschouwen als een ‘daad’ waardoor de in het buitenland wonende Nederlander zou hebben ‘getoond’ geen belang meer te stellen in het Moederland of daarvan te zijn vervreemd, en indien de Nederlandsche Regeering het in het openbaar belang noodig acht steeds met juistheid te weten, welke Nederlanders in het Buitenland wonen, en waar zij verblijf houden, dan zou volgens de bescheiden meening van de ondergeteekenden, Artikel 7 sub 5 van de Wet op het Nederlanderschap gevoegelijk kunnen worden vervangen door het voorschrift dat alle in het Buitenland wonende Nederlanders verplicht zijn, zich gedurende het eerste kwartaal van elk jaar te doen immatriculeeren bij het Nederlandsch Gezantschap of een Nederlandsch Consulaat in het land waar zij wonen; - het niet naleven van dat voorschrift zou met boete kunnen worden strafbaar gesteld, en die boete zou ook in landen waar de vertegenwoordigers der Nederlandsche Regeering geen rechtsmacht bezitten, gemakkelijk te innen zijn, telkenmale wanneer de nalatige zich aan den vertegenwoordiger van de Nederlandsche regeering in het land waar hij woont, wendt, zij het ter verkrijging van het een of ander officieel stuk, zij het ter verkrijging van bescherming.
Voor de in Turkije wonende Nederlanders bestaat een dergelijk voorschrift reeds sedert 1894; - krachtens een in December van dat jaar uitgevaardigd politie-reglement is aan alle in Turkije wonende Nederlanders door de Nederlandsche consulaire ambtenaren de verplichting opgelegd, zich jaarlijks aan de kanselarij van het Nederlandsch Consulaat te doen immatriculeeren, en zich van een jaarlijks te vernieuwen verblijfpas te voorzien; de overtredingen van dat reglement zijn strafbaar met hechtenis of boete, en mochten er dus voor Uwe Excellentie, tegen de verwachting van de ondergeteekenden, overwegende redenen bestaan om in Artikel 7 sub 5, van de Wet op het Nederlanderschap geene wijziging te brengen, zoo verzoeken zij Uwe Excellentie eerbiedig, de in Turkije wonende Nederlanders in de toekomst van het naleven van dat Artikel vrij te stellen, deels met het oog op het bestaan van vermeld politie reglement, deels omdat ook het moederland er belang bij heeft, dat de in Turkije wonende Nederlanders, tengevolge van het verlies hunner nationaliteit, niet worden onttrokken aan de Nederlandsche consulaire rechtsmacht, en niet wat hunne persoon en hunne bezittingen aangaat onder Turksche rechtsmacht geraken, hetgeen bovendien in strijd zou zijn met de bedoeling der tusschen Nederland en Turkije afgesloten capitulatiën.
Met verschuldigden eerbied hebben de ondergeteekenden de eer te zijn, enz.
Volgen de handteekeningen.