zijn geld niet besteed wil hebben aan antinationaal onderwijs, en 't hem kwalijk worden genomen, indien hij vreest dat het gedeeltelijk zoo gegaan is? Wij meenen van niet.
Met dat al, blijft de vermaning juist en is zij tegenwoordig niet te onpas, dat men hier wat meer vertrouwen moet hebben in de leiding van de voormannen ginds. Wij kunnen niet alles hier weten, noch oordeelen met volkomen kennis van zaken. Misschien tasten wij dus in sommige opzichten mis. Ten slotte moeten de Boeren hun eigen zaligheid werken. En hun leiders kunnen 't beste weten hoe dat aan te leggen.
In dit verband willen wij aanhalen wat mr. H. Verloren van Themaat, die een goed stuk van den Boerenoorlog heeft meegemaakt en daarover een zeer lezenswaardig boek heeft geschreven, dezer dagen in Voor de Boeren, het orgaan van het Christelijk-Nationaal Boerencomité, heeft geschreven.
Het verloop van den schoolstrijd in den Vrijstaat heeft eveneens veel teleurstelling gewekt; oordeelt men ook hier niet soms wat onbillijk? Het is een zeer zware strijd. Alleen aan een buitengewoon organiseerend talent, als generaal Botha bezit, mag het gelukken zoo vlak na een alles verwoestenden oorlog een stelsel van nationaal onderwijs op te bouwen, zooals dat in Transvaal bestaat.
Ik herinner me nog goed, hoe ik in April 1901 op het Transvaalsche Hoogeveld kwam en mij de wankelmoedigheid hier zoo opviel tegen de vastberadenheid der Vrijstaters Ik sprak met een Hollandsch dokter, die onder de Transvalers gedurende den geheelen oorlog werkte, en deze zeide mij: generaal Botha is een zoo oprecht Afrikaner als iemand maar zijn kan; na den oorlog zal het blijken; hij ziet verder waarschijnlijk dan de Wet, maakt nu al zijn plannen voor de toekomst na den oorlog en zal hier meer weten te bereiken dan in den Vrijstaat bereikt zal worden.
Geen wonder, dat hij mij niet overtuigde en mijn groote bewondering geheel aan de zijde der Vrijstaatsche voormannen bleef.
Doch de uitkomst heeft mijn zegsman gelijk gegeven, Botha is gebleken in de staatsmanskunst een grooter kracht te zijn geweest dan de Wet, die hem als veldheer misschien overtrof.
Mogen we de Wet en Hertzog van den loop, dien de zaken hebben genomen, dan een verwijt maken? Zeker allerminst.
De taak was boven hun kracht misschien ook, omdat de Vrijstaat voor een groote volksactie nog te weinig voorbereid was.
Men vergeet hier te lande vaak zich voldoende rekenschap te geven, wat er van den volksgeest der Afrikaners wordt geëischt of liever welk een reuzentaak op de schouders hunner voormannen wordt gelegd, om met een volk, ten deele uit zwakke en halfslachtige personen bestaande, resultaten te bereiken als in Transvaal bereikt zijn.
En dan gaat de schrijver een voorbeeld stellen om 't den Nederlandschen lezer duidelijk te maken. Als de Duitschers eens in Groningen - mr. V. v. Th. is burgemeester van Baflo - de baas waren, zouden de boeren daar dan veel geld over hebben om eigen scholen te bekostigen? Hij twijfelt er aan, en als hij het karakter der Afrikaanders met dat der Nederlanders vergelijkt ziet hij de schaal allicht naar de Afrikaanders overslaan.
Er is waars in deze beschouwing, alleen de vergelijkingen lijken ons gewaagd. Vooreerst die tusschen ons volk en de Afrikaanders. De schrijver heeft de Afrikaanders leeren kennen in tijd van oorlog, en de oorlog doet zoowel de kwade als de goede eigenschappen van den mensch sterk uitkomen, maakt scheiding tusschen kwaden en goeden. Hij is steeds op kommando gebleven en heeft dus veelal met de beste elementen van de Boeren verkeerd. Het kaf was weggewaaid. De Nederlanders kent hij alleen in dezen tijd van rust en vrede.
Dan de vergelijking tusschen de Wet en Botha. Wij willen op de staatsmansgaven en de oprechte vaderlandsliefde van Botha zeker niets afdingen, maar is de schrijver niet onbillijk tegenover de Wet? Dat Botha - stel, het is grootendeels zijn werk - in Transvaal het nationale onderwijs heeft kunnen opbouwen ligt niet alleen aan hem. Al voor den oorlog was het onderwijs in de Z.A. Republiek nationaler dan het van den Engelschen zuurdesem doortrokken Vrijstaatsche onderwijs. In de Z.A. Republiek waren een groot aantal Hollanders de leermeesters der jeugd. Dat was een krachtig element van verzet tegen de verengelsching van het volk. Na den oorlog waren er nog heel wat overgebleven, en die konden gemakkelijk het werk voortzetten. Er was tusschen Nederland, dat het nationale Afrikaansche onderwijs geholpen heeft, en Transvaal ongelijk meer voeling dan tusschen Nederland en Vrijstaat. Waaraan 't gelegen heeft laten wij daar, maar een feit is 't dat er ongelijk meer geld van hier voor het nationale onderwijs in Transvaal gegeven is dan voor dat in den Vrijstaat. De zaak was in Transvaal gemakkelijker dan in den Vrijstaat. Mr. Verloren van Themaat zegt 't zelf: ‘omdat de Vrijstaat voor een groote volksactie nog te weinig voorbereid was’. Dat is voor een goed deel de verklaring. De Z.A. Republiek was al vele jaren in een staatkundigen strijd tegen Engeland gewikkeld geweest, de Vrijstaat bleef lang ongemoeid. Maar vooral, wij herhalen 't, het Vrijstaatsche onderwijs was reeds voor den oorlog in aanmerkelijke mate Engelsch geweest; vandaar dat het Engelsche onderwijs van na den oorlog er niet zoo sterk afstak, de Vrijstaters niet zoo tegen de borst moest stuiten als de Transvalers.
Maar dit verklaart niet alles. Er is, meenen wij, bij de Vrijstaters - bij een deel der bevolking en bij een aantal voormannen - niet de ware geestdrift en offervaardigheid voor het nationale onderwijs. En bij velen is die geestdrift en die offervaardigheid er vooral waar 't het godsdienstonderricht en het beginsel van het opzicht der ouders betreft, maar nauwelijks waar het de rechten van de taal geldt. En ons dunkt, dat bij het nationale onderwijs voor de Boeren de taal de hoofdzaak moet wezen.
Een man als de Wet, en zoo zijn er zeker meer voormannen, voelt alles voor een deugdelijk Hollandsch-Afrikaansch onderwijs, maar vele anderen zijn maar slap daarin. De gegoede Boeren hebben in vele gevallen geen geld voor de zaak over. Men neemt de Engelsche staatsschool voor lief. Neen, de ware geest voor een nationalen schoolstrijd zit er over 't algemeen niet in. Dit kan, dunkt ons, niet ontkend worden, al mag men in de armoede van een groot deel der bevolking en in andere omstandigheden eenige verklaring en vergoelijking vinden.