Onze Consuls.
De Staatscourant bevatte onlangs de volgende mededeeling van het departement van buitenlandsche zaken:
‘Op 27 April heeft de heer J. Barendrecht, consul der Nederlanden, de waarneming aanvaard van het consulaat der Nederlanden te Pretoria. Aan den heer Barendrecht kan in de Nederlandsche taal geschreven worden.’
Stel u voor: iemand met den goed Nederlanschen naam van Barendrecht, consul der Nederlanden, wordt benoemd tot waarnemend consul der Nederlanden te Pretoria, hoofdstad van een land, bewoond voor de helft ongeveer door een volk sprekende de Nederlandsche taal en bovendien door een aanzienlijk aantal Nederlanders en oud-Nederlanders; en nu doet de Nederlandsche regeering in de Nederlandsche Staatscourant aan het volk der Nederlanden kennis ende kond, dat er aan den heer Barendrecht in het Nederlandsch kan geschreven worden!
Dit zou wel zeer belachelijk wezen, als er niet de treurige waarheid achter stak, dat ons land in den vreemde, ook waar 't gemakkelijk anders kon, op zoovele plaatsen vertegenwoordigd wordt door consuls, aan wie men niet kan schrijven in de taal van het volk, dat zij vertegenwoordigen en welks belangen zij moeten voorstaan. De ongerijmdheid van dien toestand kon moeilijk korter en krachtiger zijn gekenschetst dan door die, aan het departement van buitenlandsche zaken geenszins overbodig geachte, mededeeling, dat wij Nederlanders aan onzen landgenoot, die ons volk te Pretoria vertegenwoordigt, zoo waar in onze gemeenschappelijke, eigen taal kunnen schrijven.