Wat de archieven des lands betreft, het heeft mij meermalen treurig gestemd als ik deze kostbare en eenige getuigen uit de geschiedenis der kolonie en het grijs verleden aan den vernielenden invloed des klimaats, en aan motten - en kakkerlakken - nieuwsgierigheid zag overgeleverd, tot schande van onzen plicht tegenover het verleden.
Ik geef toe, dat in Surniname niet zoo bijster veel is, wat ons aan de nederzettingen en het leven der oude Nederlanders in West-Indië herinnert. In dat opzicht staan wij bij Oost-Indië verre achter.
Wat ons daartoe bijdragen zou kunnen verschaffen zijn: archieven, plantages, begraafplaatsen, openbare gebouwen, forten en kerken.
Opschriften op grafzerken en huizen, plantagenamen en hun oorsprong (een studie op zich zelf) en tevens de neger-Engelsche namen daarvan, zouden ongetwijfeld al stof genoeg geven.
Eerst wil ik de oorzaken nagaan, waarom er zoo weinig is, alvorens over te gaan tot een beschrijving van wat ik weet dat er nog wordt aangetroffen.
In de eerste plaats dan door het materiaal, waaruit alle huizen op weinig uitzonderingen na, in Suriname zijn gebouwd. Ik meen dat er in Paramaribo maar 12 steenen huizen zijn. De huizen zijn van planken opgeslagen, welke over elkaar vallen, en het plaatsen van versieringen en opschriften niet hebben bevorderd.
In de tweede plaats noem ik de groote branden van 1821 en 1832. Vergun mij aan te halen wat M.D. Teenstra in zijn boek ‘De landbouw in de Kolonie Suriname’. (1835) Ie deel blz. 63 en 64 daarvan zegt:
‘Bij de eerste verbrandden 400 woon-, 800 pakhuizen en bijgebouwen en werden behalve de in 1811 gebouwde Koepelkerk, de R.C. Kerk, het Hof van Politie, 's Lands Waag, de Weeskamer, een Schouwburg, de Burgerwacht een prooi der vlammen. De geheele Waterkant, de Oranjetuin en vele straten het beste gedeelte der stad uitmakende zijn geheel verwoest en platgebrand. Het verlies is op 8 millioen Nederlandsch aan gebouwen en even zooveel aan meubelen, gelden en papieren, goud, zilver enz., dus te zamen 16 millioen berekend geworden, waarbij tevens belangrijke verzamelingen, handschriften enz., onherstelbaar verloren zijn geraakt.’
Zie ook Wolbers ‘Geschiedenis van Suriname’ blz. 612 en Flier ‘Geschiedenis van Suriname’ blz. 130/1.
Bij den brand in 1832 werd de geheele Luthersche Kerk een prooi der vlammen. (Teenstra ‘De negerslaven in de Kolonie Suriname’ 1842, blz. 20, Wolbers blz. 66, Flier blz. 150/1).
Door die branden zijn tal van graf- en andere monumenten vernield.
De Nieuwe Oranjetuin is in 1756 aangelegd. Men zal er dus geen grafmonumenten van oudere dagteekening vinden.
Van den Ouden Oranjetuin, waarop later de Hervormde Kerk is gebouwd, is weinig meer over.
Opschriften, beeldhouwwerk en uithangborden komen weinig voor.
Buiten Paramaribo bestaan behalve het fort Nieuw Amsterdam en de andere militaire posten te Nickerie en Albina geen versterkte plaatsen meer en alle posten, redouten, blokhuizen enz., zijn verlaten en voor een groot deel gesloopt en het hout en de steenen weggevoerd om, hetzij voor brandhout, hetzij voor aanbouw van publieke gebouwen elders gebezigd te worden, zooals de officierswoning te post Gelderland, de gebouwen te Domburg enz.
***
a. Op de Suikerplantage Rust en Werk aan de Commewijne, is in de galerij van het woonhuis een wapenbord (met een vers aan de achterzijde) van de familie Crommelin.
W. Crommelin, die gouverneur der Kolonie was (1757-1768) was vroeger eigenaar (oude neger - Eng. naam is Granmangron d.i. Gouverneursgrond).
b. Op plantage Alkmaar aan de Commewijne vindt men achter het woonhuis de graftombe van C. Godefroy, vroeger eigenaar der plantage, overleden 9 Juni 1773, waarop het familiewapen is uitgebeiteld. (Oude neger - Eng. naam: Goedoe vrouw.)
c. Op plantage de Eendracht in de Perica treft men voor de stoep van het woonhuis een gemetselden wit marmeren steen aan, voorstellende aan het boveneinde een bergachtige streek met opkomende zon en van onderen een opschrift meldendende den aanleg en de voltooiing der plantage De Dageraad.
Deze steen lag vroeger op de sedert jaren verlaten plantage De Dageraad in Boven Commewijne.
d. Op de Joden Savanne, waar de Nederlandsch-Portugeesche Israëlieten zich gedurende een groot tijdvak hadden gevestigd, zijn eenvoudige opschriften in het Hebreeuwsch en Portugeesch te vinden. Kunnen de rabbi's ons inlichten?
Van de eens zoo grootsche synagoge is nog een stukje muur over.
e. Aan de Marowijne was nabij Armina een post opgericht teneinde de kolonie te beveiligen tegen marrons (weggeloopen negerslaven), welke thans geheel verlaten is en waarvan nog een stuk muur door bosch omgeven en bedekt moet bestaan. Dit zelfde is het geval op
f. het Stoelmanseiland nabij de samenvloeiing van de Lawa en de Tapanahony. (Zoo genoemd naar kapitein Stoelman.) Wie kan ons inlichten?
g. Het plein rond de tegenwoordige Hervormde Kerk (die van vrij jongen datum is en geen praalgraven of opschriften heeft) werd vroeger voor begraafplaats gebruikt. Dat terrein was dan ook met grafsteenen bedekt, evenwel in zulk een slechten toestand, dat gouverneur Van Heerdt het noodig oordeelde alles te laten opruimen en alleen elf zerken, die het minst geschonden waren, bewaren liet en terzijde van de kerk neerleggen. Hun opschriften, die vrij duidelijk zijn, zullen in den loop des tijds verslijten moeten, want er wordt over geloopen. Zij zijn niet bekend bij het Kerkbestuur. Ik was juist van plan met Ds. Buiskool te Para-