Allerlei
Uit ‘Vlaamsche en Europeesche Beweging’.
Geef het volk zijn taal, dat het zijn waardigheid voele; geef het zijn taal, dat het zich naar de behoeften van zijn eigen wezen ontwikkele; geef het zijn taal, want met de tong raken de gedachten los, krijgen ze vorm, worden ze leven dat zich voortzet; geef het zijn taal, dat het eindelijk spreken en verstaan zou: en de breeduitlevende denkbeelden van dezen tijd, zijn twijfels die naar hooger streven, zijn woorden van strijd en hoop, zullen door heel dat volk ruischen, niet alleen aan de oppervlakte, bij de ‘gegoede burgerij’, maar in de gansche maatschappij, in de steden en op het land, de stemlooze, ongebruikte, wachtende krachten wekken, de kerngezonde krachten die eens dit leven omscheppen.
Hoelang reeds tracht het Fransch ons Vlaamsch land te doordringen? Te vergeefs! Vraag 't den boeren uit Fransch-Vlaanderen, die sinds meer dan twee eeuwen onder het sterk centraliseerend bestuur van Frankrijk leven: zij spreken Vlaamsch. Ware 't dan niet eenvoudiger, Vlaanderen radikaal te vervlaamschen: het in 't volle bezit zijner eigen taal te stellen, het door middel der eigen taal te ontwikkelen, daar het Fransch toch onmachtig blijft?
Zullen wij de Fransche taal buiten de grens verwijzen? De Fransche geestesrichtingen wanhopig afweren? hoe ware 't in onzen tijd mogelijk? Maar wij zouden evenmin als de Hollanders door het Fransch ontaard worden. Wij zouden met meer onderscheidingsvermogen dan nu niet alleen de Fransche denkbeelden in ons opnemen, maar ook nauwere voeling hebben met de letterkunde, de kunst, de wetenschap, het maatschappelijk streven, heel het oorspronkelijk rijke leven van ons Bataafsch ‘achterland’; en precieslijk Noord-Nederland, dat ons een altijd steviger ruggesteun moet worden, zouden wij, laat me maar zeggen: zullen wij, door 't makkelijker aanleeren van Engelsch en Duitsch, niet meer doof en blind staan vóór de groote Germaansche beschavingen van Oost en West. Uit alle hemelhoeken zal de wind frisch en helder over onze nu zoo slaperige landouwen waaien.
Auguste Vermeijlen.